ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1848

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00822
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslag en kostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een belastingaanslag die aan belanghebbende was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning aanvankelijk was vastgesteld op € 24.147. Belanghebbende betwistte de hoogte van deze aanslag en stelde dat hij recht had op een lagere aanslag, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 16.408. De inspecteur had bij de aanslag rekening gehouden met zowel een WWB-uitkering als een NWW-uitkering, maar belanghebbende voerde aan dat deze uitkeringen niet tegelijkertijd konden worden ontvangen en dat er een verrekening had plaatsgevonden.

Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende eerder op de hoogte was van de informatie die leidde tot de conclusie dat de aanslag te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de noodzaak tot het instellen van beroep en hoger beroep niet uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Daarom werd het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de aanslag verminderd tot het door belanghebbende gevraagde bedrag van € 16.408. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 1.610 bedroegen, en het betaalde griffierecht van € 146.

De uitspraak is gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Amsterdam, en belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier heeft een proces-verbaal opgemaakt van het verhandelde ter zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P08/00822
15 juli 2010
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
M, te Z, belanghebbende,
gemachtigde J,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/215 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 17 oktober 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2004 ambtshalve een definitieve aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.147.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 13 december 2007, de aanslag gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 8 juli 2008, aan partijen verzonden op 15 juli 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak gerichte hoger beroepschrift is door het Hof ontvangen op 28 juli 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De conclusie van repliek van belanghebbende is door het Hof ontvangen op 28 oktober 2008. De conclusie van dupliek van de inspecteur is bij het Hof binnengekomen op 15 december 2008.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2.Feiten
2.1. Bij het opleggen van de definitieve aanslag de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2004 heeft de inspecteur – conform de aangifte – als bestanddelen van het inkomen uit werk en woning van belanghebbende in aanmerking genomen een door de Gemeente Hoorn verstrekte uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand van € 13.267 (de WWB-uitkering) alsmede een ingevolge de Nieuwe Werkloosheidswet toegekende uitkering van € 10.880 (de NWW-uitkering). De som van beide inkomensbestanddelen, en daarmee het belastbaar inkomen uit werk en woning, bedraagt € 24.147.
2.2. Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat het belastbaar inkomen uit werk en woning op basis waarvan de aanslag is opgelegd, verminderd moet worden met een bedrag van € 7.246 als negatief loon. Dit bedrag is door het UWV niet uitbetaald aan belanghebbende, maar aan de Gemeente H, omdat de door het UWV toegekende NWW-uitkering over de periode van 2 oktober 2001 tot en met 30 september 2002 in 2004 is verrekend met de in diezelfde periode door de Gemeente H verstrekte WWB-uitkering. Wettelijk bestaat geen recht op zowel een NWW-uitkering als een WWB-uitkering. Deze verrekening blijkt uit een brief van 21 juli 2008 van de Gemeente H die belanghebbende als bijlage bij het hoger beroepschrift heeft gevoegd.
2.3. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat het belastbaar inkomen uit werk en woning op basis waarvan de aanslag is opgelegd, verminderd moet worden met een bedrag van € 493 vanwege de persoonsgebonden aftrek in verband met uitgaven voor zorgkosten.
2.4. Na aftrek van het negatieve loon en de persoonsgebonden aftrek bedraagt het belastbaar inkomen uit werk en woning nog € 16.408.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van beroep en hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Partijen zijn het erover eens dat de aanslag dient te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning groot € 16.408, en dat voor de kosten van de bezwaarprocedure een bedrag groot € 161 dient te worden toegekend.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Nu tussen partijen niet meer in geschil is dat het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd dient te worden, is het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond. Als hoofdregel heeft dan te gelden dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het Hof op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (HR 5 januari 2007, nr. 42548, BNB 2007/123).
4.2. De inspecteur stelt dat belanghebbende pas in hoger beroep de sub 2.2. genoemde brief van de Gemeente Hoorn heeft overgelegd, op basis waarvan de inspecteur de conclusie heeft getrokken dat de definitieve aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De inspecteur stelt dat door het late tijdstip van verstrekking van de in deze brief vervatte informatie het aan belanghebbende is te wijten dat de definitieve aanslag onjuist is.
4.3. Belanghebbende heeft steeds betwist dat hij in het onderhavige jaar zowel een werkloosheidsuitkering als een bijstandsuitkering heeft ontvangen.Toen hij door de rechtbank in het ongelijk werd gesteld, heeft hij bij brief van 18 juli 2008 gegevens opgevraagd bij de gemeente Hoorn. Het antwoord van die gemeente, dat belanghebbende in hoger beroep heeft overgelegd en op grond waarvan de inspecteur heeft geconcludeerd dat het belastbare inkomen uit werk en woning te hoog is vastgesteld, dateert van 21 juli 2008. Belanghebbende kon deze brief dus niet eerder overleggen. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende van het UWV in een eerder stadium bericht van de verrekening moet hebben ontvangen, is - tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende - niet aannemelijk geworden.
Opmerking verdient nog dat de inspecteur de informatie in genoemde brief zelf had kunnen achterhalen bij de Gemeente H en/of het UWV.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene kan niet worden geoordeeld dat de noodzaak tot het instellen van beroep en hoger beroep in casu uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende (HR 12 mei 2006, nr. 42449, V-N 2006/25.7). Er is dan geen grond om een uitzondering op de sub 4.1. vermelde hoofdregel te maken.
Slotsom
4.5. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het stelt het bedrag van deze kosten vast op 4,5 (tweemaal een beroepschrift, tweemaal verschijnen ter zitting en indiening van een conclusie van repliek) x € 322 x een wegingsfactor van 1 = € 1.449, + € 161 als vergoeding voor de kosten van de bezwaarprocedure, totaal € 1.610.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.408;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.610;
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 39 (beroep bij de rechtbank) en € 107 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 146, vergoedt.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en
B. Emmerig, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 15 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.