GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
1. Albertus STEGEMAN,
wonende te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SBS BROADCASTING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOORDKAAP TV PRODUCTIES B.V.,
gevestigd te Zwolle,
APPELLANTEN in principaal appel,
GEÏNTIMEERDEN in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.A. Schaap te Amsterdam,
[Geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE in principaal appel,
APPELLANTE in incidenteel appel,
advocaat: mr. C.J. Nierop te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Stegeman, SBS, Noordkaap (gezamenlijk: SBS c.s.), respectievelijk [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 17 mei 2010 zijn SBS c.s. in hoger beroep gekomen van een kortgedingvonnis van 14 mei 2010 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, in deze zaak onder nummer [nummer] gewezen tussen SBS c.s. als gedaagden en [geïntimeerde] als eiseres. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Ter terechtzitting van het hof van 20 mei 2010 hebben SBS c.s. overeenkomstig de appeldagvaarding zes grieven tegen het vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof bij arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] alsnog niet ontvankelijk zal verklaren in haar vordering(en), althans haar deze zal ontzeggen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. Daarbij hebben SBS c.s. een aantal producties in het geding gebracht.
[Geïntimeerde] heeft ter terechtzitting geantwoord en daarbij de grieven bestreden. Zij heeft voorts een grief in incidenteel appel voorgesteld en geconcludeerd dat het hof primair de vorderingen van de inleidende dagvaarding (voor zover in appel nog aan de orde) alsnog zal toewijzen en subsidiair het vonnis van de voorzieningenrechter zal bekrachtigen. Ook [geïntimeerde] heeft bij die gelegenheid een aantal producties in het geding gebracht.
SBS c.s. hebben ter terechtzitting een DVD van het hierna nader aan te duiden programma getoond. Het desbetreffende gedeelte van de terechtzitting heeft plaatsgehad met gesloten deuren. Daarbij waren uitsluitend partijen, hun advocaten en de echtgenoot van [geïntimeerde] aanwezig.
Partijen hebben ter terechtzitting hun zaak door hun advocaten doen bepleiten aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Voor SBS c.s. heeft naast mr. Schaap ook mr. J.A.K. van de Berg, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd.
Ten slotte hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen.
Dit arrest is de uitgewerkte en op 4 juni 2010 afgegeven versie van het arrest zoals dat op 21 mei 2010 in verkorte vorm in het openbaar is uitgesproken.
2.1. Voor de beoordeling in hoger beroep wordt het programma ‘Undercover in Nederland’ tot uitgangspunt genomen zoals dit ter terechtzitting is getoond, met dien verstande dat ervan wordt uitgegaan dat het gezicht van [geïntimeerde] (en van een in beeld komende assistent) nog zal worden gewiped op de wijze zoals dat in het begin van de getoonde beelden is gebeurd en dat er nog opnamen van Stegeman in het programma zullen worden gemonteerd die de tekst uitspreekt zoals deze thans zonder beeld te horen is geweest. SBS c.s. hebben bevestigd dat dit – met vermelde aanpassingen – het programma is zoals zij dit thans op zondag 23 mei 2010 wensen uit te zenden.
2.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) [Geïntimeerde] is eigenaresse van de paardenstallen [naam en plaats stallen]. Zij fokt paarden, verkoopt paarden, bemiddelt bij de verkoop van paarden en begeleidt paardenbezitters bij het rijden en verzorgen van paarden.
(ii) SBS exploiteert onder meer de zender SBS6. Zij is verantwoordelijk voor de programma’s die op die zender worden uitgezonden, waaronder de programmaserie ’Undercover in Nederland’. Noordkaap is het productiebedrijf dat genoemd programma produceert. Stegeman is de directeur van Noordkaap en bepaalt feitelijk de inhoud van het programma.
(iii) Stegeman is benaderd door een aantal personen die hem hebben laten weten door [geïntimeerde] te zijn misleid bij de koop van paarden en die [geïntimeerde] beschuldigen van slechte behandeling van paarden. Stegeman heeft twee medewerkers van het programma ingezet als pseudo-kopers van een van de paarden die door [geïntimeerde] in een advertentie op een internet-site te koop waren aangeboden (het paard [P]). Van de besprekingen tussen de medewerkers van het programma en [geïntimeerde] in het kader van de pseudokoop zijn door deze medewerkers met gebruikmaking van een verborgen camera buiten medeweten van [geïntimeerde] beeld- en geluidsopnamen gemaakt. Voorts heeft Stegeman de toen in de stallen van [geïntimeerde] werkzame [R] (hierna: [R]) een camera verstrekt om daarmee buiten medeweten van [geïntimeerde] beeld- en geluidsopnamen te maken van handelingen en uitlatingen van [geïntimeerde] en van gesprekken tussen haar en [geïntimeerde]. Stegeman heeft [geïntimeerde] op de openbare weg met zijn bevindingen en de beschuldigingen aan haar adres geconfronteerd. Deze confrontatie is met een reguliere camera gefilmd.
(iv) SBS c.s. waren voornemens op 16 mei 2010 in het programma ‘Undercover in Nederland’ aandacht te besteden aan [geïntimeerde]. In het programma zouden onder meer interviews met een drietal beweerdelijk gedupeerden, met de verborgen camera opgenomen beeld- en geluidsfragmenten en de confrontatie met Stegeman worden getoond.
2.3. [Geïntimeerde] heeft in kort geding gevorderd, kort gezegd, afgifte van de mastertapes en alle overige band- en beeldopnamen van of over haar, haar paarden of paardenstallen, met dwangsom, een verbod beeld- en/of auditief materiaal en informatie over haar en/of haar paardenstallen uit te zenden of anderszins openbaar te maken, met dwangsom, en veroordeling van SBS c.s. tot betaling van een voorschot op schadevergoeding ter zake van fysiek en geestelijk letsel en van reputatieschade, een en ander met kostenveroordeling van SBS c.s. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen bij het bestreden vonnis in zoverre toegewezen dat zij SBS c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom heeft verboden in de voorgenomen uitzending van het programma [geïntimeerde] en/of haar paardenstallen in beeld te brengen en het met verborgen opnameapparatuur verkregen beeld- en/of geluidsmateriaal van [geïntimeerde] en de opnamen van de confrontatie openbaar te maken en SBS c.s. voorts – op straffe van verbeurte van een dwangsom – heeft verboden de geplande uitzending van 16 mei 2010 van het programma uit te zenden, tenzij de advocaat van [geïntimeerde] in de gelegenheid is gesteld op behoorlijke wijze een weerwoord te geven en dit weerwoord in het programma wordt meegenomen. Voor het overige zijn de vorderingen – met uitzondering van een proceskostenveroordeling ten laste van SBS c.s. - afgewezen.
2.4. De grieven van SBS c.s. in het principale appel keren zich tegen de beperkingen die de voorzieningenrechter aan de uitzending heeft gesteld. In het incidentele appel keert [geïntimeerde] zich tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van haar vordering tot het geven van een verbod tot uitzending van het hele programma.
2.5. Zoals hiervoor onder 2.1 voorop is gesteld, gaat het hof bij de beoordeling thans uit van het programma zoals daar omschreven. SBS c.s. voeren weliswaar een grief aan tegen het oordeel van de voorzieningenrechter omtrent het opnemen van een weerwoord, maar zij hebben niet gesteld dat zij in dit stadium het programma alsnog zonder het weerwoord zoals dat inmiddels in het programma is verwerkt, willen uitzenden.
2.6. Onderdeel van de uitzending zijn de beelden (met geluid) zoals deze door gebruikmaking van de verborgen camera zijn verkregen. Dit doet de vraag rijzen of het gebruik van de verborgen camera op zichzelf reeds onrechtmatig moet worden geacht jegens [geïntimeerde].
2.7. SBS c.s. hebben aangevoerd dat de redactie van het programma naar aanleiding van de onder 2.1 (iii) bedoelde binnengekomen tips feitenonderzoek heeft gedaan, in het kader waarvan zij onder meer met beweerdelijk gedupeerden heeft gesproken en stukken heeft ingezien. In dat verband beschikte de redactie onder meer over een verklaring van mw. [J], inhoudende (kort gezegd) dat zij door [geïntimeerde] is overgehaald voor een bedrag van € 6.000,-- een pony voor haar dochter […] te kopen (bedoeld als springpony) die volgens [geïntimeerde] in perfecte staat verkeerde en in categorie Z aan springwedstrijden had meegedaan, terwijl achteraf bleek dat de pony aan een ernstige aandoening leed die mankheid veroorzaakt en niet meer dan € 500,-- waard was. Mw. [J] heeft de redactie een kwitantie ten bedrage van € 6.000,--, het rapport van de dierenarts die de pony heeft gekeurd, een proces-verbaal van aangifte door haar van oplichting bij de politie en een verklaring van de voormalige eigenares van de pony verstrekt. Voorts beschikte de redactie over een verklaring van [V] dat hij een aantal paarden bij [geïntimeerde] heeft gekocht en dat deze niet aan de gestelde kenmerken voldeden. Zo waren volgens deze verklaring de verkochte paarden, anders dan [geïntimeerde] voorspiegelde, niet uit Portugal afkomstig. Met betrekking tot een van de paarden heeft [V] verklaard dat dit uit [woonplaats geïntimeerde] kwam, daar als slachtpaard was gekocht voor € 1.000,--, een chronische voorbeenontsteking had en naast het door [geïntimeerde] opgegeven chipnummer over een oudere chip beschikte. [V] heeft de redactie een kleurenkopie van een naar zijn stelling gemanipuleerde foto verstrekt die [geïntimeerde] hem zou hebben verzonden om te bewijzen dat de paarden uit Portugal kwamen en een door hem ondertekende brief (niet voorzien van een adressering of een aanhef) waarin melding wordt gemaakt van de dubbele chip. Ten slotte hebben SBS c.s. gewezen op de verklaring van mw. [S]. Volgens [S] heeft zij in 2005 een, naar haar door [geïntimeerde] was medegedeeld, 12-jarige sportmerrie gekocht voor een bedrag van € 2.500,-- die geen enkel gebrek zou hebben, terwijl het achteraf een 20-jarig paard bleek te zijn waar van alles mee mis was en dat [geïntimeerde] onder de valse naam [naam] voor het symbolische bedrag van € 50,-- had verworven met de bedoeling dat het als gezelschapspaard zou worden gehouden. [S] heeft de redactie het proces-verbaal verstrekt van de destijds door haar gedane aangifte van oplichting, een verklaring van en e-mailcorrespondentie met de voormalige eigenaren van het paard, een door “[naam]” getekende verklaring, de advertentie waarmee het paard destijds door [geïntimeerde] op internet is aangeboden en het naar stelling van [S] vervalste paardenpaspoort. Overigens is [geïntimeerde] destijds door de politierechter vrijgesproken van oplichting.
2.8. Stegeman is tevens in contact gekomen met [R]. [R] heeft SBS haar visie gegeven op de handelwijze van [geïntimeerde]. Volgens [R] gaat [geïntimeerde] respectloos om met paarden, paardenverzorgers en klanten, vertelt ze verhalen die niet kloppen, misleidt ze kopers (onder meer door gegevens te verzwijgen) en rommelt ze met papieren.
2.9. Het hof is van oordeel dat SBS op grond van vorenstaande informatie, in samenhang bezien, mocht menen dat in het geval van [geïntimeerde] mogelijk sprake was van een ernstige maatschappelijke misstand - oplichting, het veroorzaken van dierenleed en het in het leven roepen van teleurgestelde verwachtingen bij kopers van paarden – terwijl andere middelen om hier nadere opheldering over te verkrijgen niet voorhanden waren. Onder die omstandigheden acht het hof het inzetten van de verborgen camera op zichzelf voorshands niet ontoelaatbaar. Tot welke consequenties een eventueel andersluidend oordeel op dit punt zou leiden, kan hier in het midden blijven.
2.10. Het hof komt thans toe aan bespreking van de vraag of gehele of gedeeltelijke uitzending (of het anderszins openbaar maken) van het gewraakte programma moet worden verboden.
2.11. Het gaat hier om een botsing van twee fundamentele rechten. Enerzijds geldt dat SBS c.s. de vrijheid hebben door hen gesignaleerde maatschappelijke misstanden door middel van een televisieprogramma (‘Undercover in Nederland’) onder de aandacht van het publiek te brengen en aan de kaak te stellen in de vorm die hun goeddunkt. Die vrijheid berust op het in artikel 7 Grondwet en artikel 10 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting. Het door [geïntimeerde] gevorderde verbod zou een beperking betekenen van het recht van SBS c.s. op vrijheid van meningsuiting. Anderzijds geldt dat [geïntimeerde] het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht heeft op bescherming van eer en goede naam en van de persoonlijke levenssfeer.
2.12. Voor (gehele of gedeeltelijke) toewijzing van de gevorderde voorziening is vereist dat de beperking voorzien is bij de wet, dat zij een legitiem doel heeft en dat zij met het oog op dat doel noodzakelijk is in een democratische samenleving.
2.13. [Geïntimeerde] beoogt met haar vordering haar recht op bescherming van eer en goede naam en van de persoonlijke levenssfeer te verwezenlijken. Dat is een legitiem doel.
2.14. Voor de verdere toetsing moet bij deze botsende fundamentele rechten aan de hand van alle ter zake dienende omstandigheden beoordeeld worden welke van beide rechten hier het zwaarste weegt. In de onderhavige zaak gaat het daarbij in het bijzonder om de volgende omstandigheden.
(i) Het programma beoogt volgens SBS c.s. een maatschappelijke misstand aan de kaak te stellen. Gelet op de aard en ernst van de verdenkingen die aan de orde komen in het programma dat SBS c.s. voornemens zijn uit te zenden, is het hof voorshands van oordeel dat het programma die strekking niet kan worden ontzegd. Het gaat, zoals hiervoor overwogen, om verdenking ter zake van oplichting, van het veroorzaken van dierenleed en van het in het leven roepen van teleurgestelde verwachtingen bij kopers van paarden. Het programma heeft een ruimere strekking dan het uitsluitend aan de kaak stellen van de praktijken van [geïntimeerde], hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in de in het programma verwerkte commentaren van de voorzitter van de Dierenbescherming en de woordvoerder van de Vereniging Eigen Paard. Zo stelt de voorzitter van de Dierenbescherming het tekortschieten van de regelgeving in Nederland op dit punt aan de orde en waarschuwt de woordvoerder van de Vereniging Eigen Paard dat potentiële kopers van een paard zich bij de koop van een paard niet te zeer moeten laten leiden door emotionele overwegingen.
(ii) Het hof houdt er ernstig rekening mee dat uitzending van het programma schadelijke gevolgen zal hebben voor de reputatie van [geïntimeerde], óók wanneer zij niet herkenbaar in beeld zal worden gebracht. Bij de beoordeling van de (ernst van de) gevolgen die uitzending voor [geïntimeerde] naar verwachting zal hebben, moet niet alleen de uitzending als zodanig worden betrokken, maar ook het gegeven dat de uitzending nawerking zal kunnen hebben als gevolg van de mogelijkheden van het internet.
(iii) Een substantieel deel van de verdenkingen en beweringen die in het programma worden geuit aan het adres van [geïntimeerde] vindt naar het voorlopig oordeel van het hof onmiskenbaar steun in de opnamen met de verborgen camera en in de verklaring van [R], hoezeer mogelijk ook valt af te dingen op de beweringen die in het programma worden gedaan door [J], [V] en [S] en hoezeer [geïntimeerde] ook adhesiebetuigingen van kennelijk wél tevreden klanten in het geding heeft gebracht. Zo moet op grond van de vertoonde beelden voorshands worden geoordeeld dat [geïntimeerde] de pseudo-kopers van het paard [P] en haar veulen bewust misleidt omtrent de achtergrond van [P], de gezondheid van het veulen en de eigenschappen van beide dieren. Deze wijze van handelen van [geïntimeerde] vindt bovendien steun in hetgeen [R] in de uitzending verklaart omtrent haar ervaringen. De stellingen van [geïntimeerde] dat zij ‘grof in de mond’ kan zijn en dat zij zich tijdens de opnamen met de geheime camera onbespied waande, brengen hierin geen verandering.
(iv) Aan [geïntimeerde] is – na en ter uitvoering van het vonnis van de voorzieningenrechter – alsnog een reële gelegenheid geboden tot een weerwoord. [Geïntimeerde] heeft daarvan gebruik gemaakt door middel van een interview door Stegeman met haar advocaat. SBS c.s. hebben de opname hiervan verwerkt in het programma zoals dit aan het hof is getoond. Weliswaar heeft [geïntimeerde] kritiek op dit punt (in die zin dat [geïntimeerde] niet de gehele uitzending had gezien ten tijde van het interview met haar advocaat en dat het weerwoord hier en daar niet volledig is opgenomen), maar deze kritiek acht het hof voorshands ongegrond: ten tijde van het pleidooi in hoger beroep hadden [geïntimeerde] en haar advocaat het programma tweemaal gezien en zij hebben niet voldoende toegelicht welke opnamen voor hen nieuw waren en welke zij hiervan nog wensten te becommentariëren; voor zover [geïntimeerde] al heeft geconcretiseerd welke delen van het interview ten onrechte niet zijn uitgezonden, acht het hof [geïntimeerde] niet wezenlijk tekort gedaan in haar recht op weerwoord. Daarmee hebben SBS c.s. alsnog hersteld waarin zij in het oorspronkelijke programma (zonder het interview met de advocaat van [geïntimeerde]) waren tekortgeschoten.
2.15. Alles afwegende, acht het hof met de beoogde uitzending de grenzen van het aanvaardbare niet overschreden, met dien verstande dat het hof aanleiding ziet te bepalen dat de stem van [geïntimeerde] in het programma zodanig wordt vervormd dat deze onherkenbaar wordt. Deze laatste aanpassing (door SBS c.s. ter zitting overigens, subsidiair, aangeboden) kan ertoe bijdragen dat de kans op herkenning van [geïntimeerde] verder wordt verkleind. Dat, zoals [geïntimeerde] nog heeft gesteld, zij door haar postuur gemakkelijk zal kunnen worden herkend, acht het hof onvoldoende aannemelijk.
2.16. Afzonderlijke bespreking verdienen nog de opnamen met de verborgen camera en de opnamen van de confrontatie tussen Stegeman en [geïntimeerde] bij het hek van het terrein van [geïntimeerde].
2.17. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het uitzenden van het heimelijk gemaakte beeld- en geluidsmateriaal niet nodig is omdat SBS c.s. het publiek ook over de vermeende onjuiste handelwijze van [geïntimeerde] kan informeren door gebruik te maken van de verklaringen van personen die beweren gedupeerd te zijn door [geïntimeerde] of die van haar voormalige medewerkers, terwijl [geïntimeerde] daarnaast heeft erkend dat zij over de gezondheid van het betrokken paard tegen de pseudo-kopers heeft verklaard zoals Stegeman heeft weergegeven en [geïntimeerde] heeft bevestigd dat zij grof in de mond kan zijn tegen paarden. Onder de omstandigheden van het geval, waarbij ook de ernst van de beweerde misstand dient te worden meegewogen, werden deze verklaringen door de voorzieningenrechter voorshands afdoende geacht om ruchtbaarheid te geven aan die beweerde misstand. Dat de opnamen van [geïntimeerde] niet mogen worden getoond, betekent – zo overwoog de voorzieningenrechter nog – niet dat SBS c.s. de getuigen die bij de heimelijk gemaakte opnamen aanwezig waren, niet in de uitzending mag laten verklaren over hetgeen tijdens die opnamen is voorgevallen of verslag mogen doen van hetgeen tijdens die opnamen heeft plaatsgevonden.
2.18. Het hof deelt dit oordeel van de voorzieningenrechter niet. Na kennisneming van de desbetreffende opnamen is het hof voorshands van oordeel dat afweging van de hiervoor genoemde belangen ook hier in het voordeel van SBS c.s. dient uit te vallen. De bedoelde opnamen laten enerzijds zien hoe gemakkelijk een potentiële koper kan worden overtuigd door de mededelingen en aanprijzingen van een verkoopster, zoals hier [geïntimeerde], en anderzijds hoezeer misleidend deze mededelingen en aanprijzingen kunnen zijn waar deze volkomen afwijken van hetgeen uit de gesprekken tussen [geïntimeerde] en [R] naar voren komt. Het hof acht de zeggingskracht van deze opnamen dan ook groot en functioneel voor het aan de kaak stellen van de gesignaleerde misstand. Hiertegenover weegt het belang van [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden minder zwaar.
2.19. De wijze waarop [geïntimeerde] aan het slot van het programma wordt geconfronteerd met Stegeman en diens cameraploeg acht het hof een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde]. De confrontatie geschiedde onverhoeds en [geïntimeerde] kon zich daaraan nauwelijks onttrekken. Het is waar dat, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, [geïntimeerde] daarbij niet een reële mogelijkheid tot weerwoord werd geboden en ook dat Stegeman daarbij niet werkelijk geïnteresseerd leek in een weerwoord. Al met al oordeelt het hof deze inbreuk in de totale context van het programma (daaronder begrepen het weerwoord namens [geïntimeerde] door haar advocaat) echter niet zó ernstig dat dit deel van het programma de grenzen van het toelaatbare overschrijdt. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de opname de gevolgde methode en de opstelling van Stegeman daarbij laat zien en dat de kijker zich daarover dus zelf een oordeel kan vormen en het verkregen resultaat dienovereenkomstig kan relativeren.
2.20. De voorgaande overwegingen voeren het hof al met al tot het voorlopige oordeel dat het door [geïntimeerde] gevorderde verbod van de uitzending alsnog moet worden afgewezen. Dit verbod voldoet immers niet aan de voorwaarde dat beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is voorzien bij de wet (artikel 6:162 BW) en met het oog op het eerdergenoemde doel noodzakelijk is in een democratische samenleving. Een uitzondering moet worden gemaakt voor de in de vordering besloten liggende voorziening met betrekking tot het onherkenbaar maken van de stem van [geïntimeerde]. Uit het eerder overwogene vloeit voort dat de gevorderde voorziening in zoverre voldoet aan evengenoemde voorwaarde.
2.21. Van de zijde van [geïntimeerde] is nog gesteld dat de behandeling van het onderhavige hoger beroep als ‘turbo-appel’ – zes dagen na de uitspraak van het bestreden vonnis – haar onvoldoende gelegenheid gaf voor een behoorlijke voorbereiding. Het hof vat dit betoog op als een verzoek de behandeling van de zaak aan te houden tot een latere datum. [Geïntimeerde] heeft toegelicht met het oog waarop zij nadere voorbereidingstijd wenste: zij zou verklaringen van de politie, van haar toenmalige strafrechtadvocaat, van een andere dierenarts en van deskundigen over het rhinovirus in het geding willen brengen. Het hof wijst het verzoek van [geïntimeerde] af omdat zij in het licht van de voorgaande overwegingen voldoende belang mist bij de door haar genoemde aanvullende verklaringen.
2.22. Uit het voorgaande volgt dat het principale beroep slaagt en dat het incidentele beroep – behoudens wat de hiervoor genoemde voorziening met betrekking tot de stem betreft - faalt. Bij afzonderlijke bespreking van de grieven in het principale beroep hebben SBS c.s. onvoldoende belang. Het bestreden vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd. Het hof zal op na te melden wijze opnieuw rechtdoen.
in principaal en in incidenteel appel
vernietigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw rechtdoende:
verbiedt SBS c.s. om het programma als bedoeld in overweging 2.1 geheel of gedeeltelijk openbaar te maken via televisie, internet of via welk medium dan ook, zonder dat de stem van [geïntimeerde] zodanig is vervormd dat deze onherkenbaar is;
bepaalt dat SBS c.s. hoofdelijk voor iedere keer dat zij in strijd handelen met het hiervoor bepaalde aan [geïntimeerde] een dwangsom verbeuren van € 150.000,--;
wijst af hetgeen [geïntimeerde] meer of anders heeft gevorderd;
verwijst SBS c.s. in de kosten van de procedure in eerste aanleg en begroot deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan het bestreden vonnis op € 350,93 wegens verschotten en € 816,- wegens salaris;
verwijst [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van SBS c.s. tot aan deze uitspraak op € 387,89 wegens verschotten en € 2.682,-- wegens salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, A.M.A. Verscheure en M.M.M. Tillema en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.