GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 23 maart 2010 in de zaak onder nummer 200.044.269/01 NOT van:
[klager 1],
wonende te [plaatsnaam],
[klager 2],
APPELLANTEN,
gemachtigde: [mr. X],
[de oud-notaris],
oud-notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. V.J.N. van Oijen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellanten, verder te noemen klagers, is bij een op 30 september 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht verder te noemen de kamer, van 10 september 2009, waarbij klagers in hun tweede en derde klacht tegen geïntimeerde, verder ook te noemen de oud-notaris, niet-ontvankelijk zijn verklaard. De eerste klacht is ongegrond verklaard.
1.2. Van de zijde van de oud-notaris is op 16 november 2009 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klagers is op 26 november 2009 een reactie op het verweerschrift van de oud-notaris ingekomen.
1.4. Van de zijde van klagers is op 21 januari 2010 een aantal stukken aan het hof toegestuurd. Op 15 februari 2010 is van de zijde van klagers nog een brief ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 februari 2010, alwaar zijn verschenen klagers vergezeld van hun gemachtigde, alsmede de oud-notaris en zijn gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van een pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben de juistheid van de feiten niet betwist, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. De standpunten van partijen
Voor de weergave van de wederzijdse standpunten verwijst het hof naar de bestreden beslissing.
5.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
5.2. Klagers hebben in eerste aanleg drie klachten geformuleerd. Deze klachten heeft de kamer omschreven in de overwegingen 3.1, 3.3 en 3.4 van zijn beslissing. Klagers hebben tegen voornoemde omschrijving geen bezwaren geuit, zodat in hoger beroep aan de hand van dat kader de zaak zal worden beoordeeld. Van nieuwe klachten, die voor het eerst in hoger beroep aan de orde worden gesteld, kan het hof geen kennis nemen.
5.3. De kamer heeft met betrekking tot de tweede en derde klacht in rechtsoverweging 3.5 van zijn beslissing de vraag behandeld of klagers in deze klachten kunnen worden ontvangen en heeft, kort samengevat, geoordeeld – op grond van hetgeen is overwogen in voornoemde rechtsoverweging – dat de vader van klagers in staat mag worden geacht zelf een klacht in te dienen.
5.4. De vraag die voor ligt is of de vader van klagers daartoe al dan niet zelf in staat is en niet – zoals klagers in appel naar voren brengen – de vraag of hun vader op 6 mei 2008, de datum waarop het geregistreerd partnerschap werd aangegaan, wilsbekwaam was. Dit brengt mee dat de kamer zeer wel – gelet op de vraag die voorlag – voornoemde beslissing heeft kunnen baseren op de latere beslissingen van de rechtbank.
5.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
5.6. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en G. Kleykamp-Van der Ben en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
1. mevrouw [klaagster sub 1],
wonende te [woonplaats], en
2. de heer [klager sub 1],
wonende te [woonplaats],
klagers,
mr.drs. [beklaagde],
oud-notaris te [vestigingsplaats],
beklaagde.
Bij klaagschrift van 27 januari 2009, met bijlagen, hebben klagers zich tot deze Kamer gewend met enige klachten over de oud-notaris.
De oud-notaris heeft bij wijze van verweer een beschikking van de rechtbank ’s Gravenhage, Sector familie- en jeugdrecht, van 18 maart 2009 en een beschikking van diezelfde rechtbank en sector van 25 maart 2009 aan de Kamer toegezonden.
Op 10 juli 2009 hebben klagers een toelichting op het klaagschrift aan de Kamer toegestuurd. Ook daarbij waren enige bijlagen gevoegd.
De klacht is op 30 juli 2009 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- klaagster in persoon, vergezeld van haar echtgenoot en gemachtigde, mr. [X], en
- de oud-notaris in persoon.
Klaagster heeft haar klachten bij monde van haar gemachtigde toegelicht mede aan de hand van een op schrift gestelde toelichting. Klaagster heeft ook zelf enige inlichtingen verschaft.
De oud-notaris heeft daarop zijn standpunt toegelicht.
De Kamer heeft na voortgezet debat de uitspraak bepaald op heden.
a. Klagers zijn kinderen geboren uit het huwelijk van de heer [Y] en mevrouw [Z]. Laatstgenoemde is op [2006] overleden. Bij leven heeft zij over haar nalatenschap beschikt
b. Begin december 2007 is de heer [Y] getroffen door een herseninfarct. In verband daarmee is hij zeven dagen opgenomen geweest in het [naam ziekenhuis] te [plaatsnaam]. Van 21 december 2007 tot 19 april 2008 is de heer [Y] opnieuw opgenomen geweest in het [naam ziekenhuis] te [plaatsnaam] als gevolg van een val van de trap. Sindsdien woont hij in [naam instelling] te [plaatsnaam], een particuliere instelling voor verzorging en verpleging.
c. Op 6 mei 2008 is de heer [Y] een geregistreerd partnerschap aangegaan met mevrouw [A]. De Officier van Justitie in het arrondissement ’s Gravenhage heeft daarop op 20 mei 2008 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank ’s Gravenhage strekkende tot nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap zulks op de grond dat -kort samengevat- de heer [Y] als gevolg van een geestelijke stoornis niet in staat was zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen.
d. Het verzoekschrift is op 11 februari 2009 door de rechtbank mondeling behandeld. Bij die gelegenheid heeft de Officier van Justitie geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 18 maart 2009 het verzoek afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat moet worden aangenomen dat bij de heer [Y] ten tijde van het aangaan van het geregistreerd partnerschap geen sprake is geweest van een zodanig stoornis van zijn geestvermogens dat hij niet in staat zou zijn geweest zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen.
e. Bij brief van 4 juli 2008 heeft klaagster zich tot de oud-notaris gewend. Daarin deelde zij mee dat zij vernomen had dat haar vader en mevrouw [A] zich tot de notaris hadden gewend met het doel een akte van partnerschapvoorwaarden op te stellen. Verder deelde zij daarin mee dat het haar zou verbazen als toepassing van de indicatoren, genoemd in het protocol beoordeling wilsbekwaamheid van de KNB, ertoe zou leiden dat de oud-notaris de heer [Y] wilsbekwaam zou bevinden om enige akte van welke inhoud dan ook te passeren. De heer [Y] en zijn partner mevrouw [A] hebben zich vervolgens met een verzoek tot de rechtbank ’s Gravenhage gewend ter verkrijging van goedkeuring voor het maken van partnervoorwaarden. In die procedure hebben klagers en hun zuster, mevrouw [B], de rechtbank verzocht als belanghebbenden dan wel als informanten in de zin van artikel 800 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te worden aangemerkt. Bij beschikking van 25 maart 2009 heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen.
De klacht en de beoordeling daarvan
3.1 Klaagster verwijt de oud-notaris in de eerste plaats dat hij in een brief van 7 juli 2008 haar heeft geschreven dat hij “aan buitenstaanders –en als zodanig moeten zelfs liefhebbende dochters worden beschouwd- geen mededelingen kan doen over mij toevertrouwde informatie”. Bij brief van 22 januari 2009 heeft de notaris dat nog eens herhaald. Klaagster acht dat onnodig grievend.
Ook klaagt zij over de opmerking van de oud-notaris in die brief, dat hij heeft begrepen dat klaagster inmiddels een klacht heeft ingediend bij het regionaal Tuchtcollege Den Haag gericht tegen de (geronto)psychiater dr. F. Oostervink en bij de Deken van Orde van Advocaten van het arrondissement ’s Gravenhage een klacht gericht tegen mr. [C], de raadsvrouw van haar vader en diens partner. Met die opmerking wekt de oud-notaris, naar klaagster heeft gesteld, de indruk dat zij een querulante is. Klaagster vermoedt voorts dat de oud-notaris in zijn brief van 7 juli 2008 haar welbewust onjuist heeft voorgelicht door haar te schrijven dat er een wachttijd is van 1 jaar na de voltrekking van het geregistreerd partnerschap alvorens er partnervoorwaarden gemaakt kunnen worden.
3.2 De Kamer overweegt hieromtrent dat hetgeen de oud-notaris in zijn brief van 22 januari 2009 aan klaagster heeft geschreven en dat zij als grievend en insinuerend heeft ervaren niet noodzakelijk als zodanig is op te vatten. De opmerking van de oud-notaris in zijn brief van 7 juli 2008, dat er een wachttijd is van een jaar is na de voltrekking van het geregistreerd partnerschap alvorens er partnerschapvoorwaarden gemaakt kunnen worden is weliswaar, zoals klaagster terecht heeft gesteld en de oud-notaris ook beseft, onjuist en een juridische misser te noemen, maar er is onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de oud-notaris klaagster welbewust onjuist heeft willen voorlichten, zoals zij vermoedt. Om deze redenen zal de Kamer deze klachten ongegrond verklaren.
3.3 In de tweede klacht verwijten beide klagers de oud-notaris dat hij de wilsbekwaamheid van de heer [Y] niet dan wel op onjuiste wijze aan de hand van het Protocol beoordeling wilsbekwaamheid heeft vastgesteld. Nagenoeg alle indicatoren van het Protocol waren, volgens klagers, op hun vader van toepassing. Daarbij komt dat ervan mag worden uitgegaan dat de oud-notaris kennis droeg van de inhoud van het door de (geronto)psychiater F. Oostervink uitgebrachte rapport en dat hij mede aan de hand daarvan de wilsbekwaamheid van klagers vader heeft beoordeeld, zo hebben zij gesteld.
3.4 In hun derde klacht stellen klagers dat de partnerschapvoorwaarden die de oud-notaris voor klagers vader en diens partner heeft opgemaakt zeer nadelig voor de vader van klagers kunnen uitwerken terwijl deze niet in staat is de nadelige uitwerking daarvan te doorzien.
3.5 Bij de beoordeling van de klachten onder 3.3 en 3.4 rijst allereerst de vraag of klagers in deze klachten kunnen worden ontvangen. De Kamer overweegt hieromtrent als volgt. De Officier van Justitie te ’s Gravenhage heeft in de achterliggende periode een procedure gevoerd strekkende tot nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap van de heer [Y] en mevrouw [A]. In die procedure is de vraag aan de orde gekomen of de heer [Y] in staat was zijn wil te bepalen en de gevolgen van zijn handelen kon overzien. Die vraag is zowel door de Officier van Justitie, die in die procedure concludeerde tot afwijzing van het verzoek, en door de rechtbank die het verzoek heeft afgewezen, genoegzaam bevestigend beantwoord. Op verzoek van de heer [Y] en mevrouw [A] zijn door de rechtbank ’s Gravenhage ook de partnerschapvoorwaarden goedgekeurd.
Gelet op dit een en ander moet het in de thans voorliggende zaak ervoor worden gehouden dat de vader van klagers wilsbekwaam was het geregistreerde partnerschap met mevrouw [A] aan te gaan en partnervoorwaarden notarieel vast te (doen) leggen, gelijk de rechtbank te ’s Gravenhage heeft geoordeeld. Dit houdt ook in dat de heer [Y] in staat mag worden geacht zich zelf met een klacht tegen de notaris tot de Kamer te wenden indien deze laakbaar tekort zou zijn geschoten in zijn dienstverlening. Naar het oordeel van de Kamer is er geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan klagers als belanghebbenden zijn aan te merken. Bij deze stand van zaken beantwoordt de Kamer de hiervoor gestelde vraag of klagers in hun klacht kunnen worden ontvangen ontkennend. De enkele mogelijkheid om klagers in wellicht later door hen te entameren civielrechtelijke procedures een betere positie te verschaffen, indien de Kamer de klachten bij een inhoudelijke beoordeling gegrond zou bevinden, leidt niet tot een ander oordeel.
3.6 Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist.
- verklaart klagers niet ontvankelijk in hun tweede en derde klacht zoals die hiervoor onder 3.3 en 3.4 zijn weergegeven;
- verklaart de eerste klacht als weergegeven onder 3.1 ongegrond.
Gewezen te Utrecht door mr. H.J. Schepen, wnd. voorzitter, en de leden mr. B.J.M. Gehlen, mr. W.C. Stein, mr. P. Krepel en mr. R.J.M. van den Heuvel, bijgestaan door mr. L. Heij, secretaris, en uitgesproken op 10 september 2009.
De secretaris De wnd. voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: 10 september 2009.