ECLI:NL:GHAMS:2009:BX5722

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001466-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en strafoplegging in zaak van poging tot doodslag met ernstige verwondingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar van 4 maart 2008. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor poging tot doodslag, waarbij hij een vijftienjarige jongen met een mes had gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een klaplong en een longbloeding. De verdachte had deze daad gepleegd uit woede over de omgang van zijn dochter met het slachtoffer. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de strafoplegging en matigde deze tot vier jaar en zes maanden, rekening houdend met de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychologisch rapport dat licht verminderde toerekeningsvatbaarheid aangaf. Het hof oordeelde dat de verdachte alleen verantwoordelijk was voor zijn daden en dat er geen sprake was van medeschuld van het slachtoffer of anderen. De beslissing van het hof houdt rekening met de impact van het geweldsmisdrijf op het slachtoffer en de omgeving, en benadrukt de noodzaak van een passende straf die recht doet aan de ernst van de zaak.

Uitspraak

parketnummer: 23-001466-08
datum uitspraak: 28 juli 2009
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 4 maart 2008 in de strafzaak onder parketnummer 14-810463-07 van het openbaar ministerie
tegen
[VERDACHTE],
geboren te [GEBOORTEPLAATS] op [GEBOORTEDATUM],
adres: [woonplaats],
thans verblijvende in PI.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 19 februari 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof een wijziging aanbrengt in de strafmotivering.
Oplegging van straf
De rechtbank Alkmaar heeft bij vonnis van 4 maart 2008 de verdachte ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 2.829, -, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partij is voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis van de rechtbank dient te worden toegewezen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een vijftienjarige jongen. De achtergrond van dit misdrijf is gelegen in het feit dat de dochter van de verdachte, de toen veertienjarige [dochter van verdachte], al enige tijd omging met het slachtoffer en dat de verdachte het ondraaglijk vond dat [dochter van verdachte] die omgang had. Nadat de verdachte [dochter van verdachte] en het slachtoffer samen op de bank had aangetroffen, terwijl het slachtoffer met zijn hoofd op de schouder van [dochter van verdachte] leunde, is de verdachte woedend geworden en heeft hij met een mes op het slachtoffer ingestoken.
Het hof stelt voorop dat ten aanzien van de disproportionele reactie van de verdachte op het overtreden van zijn huisregels door [dochter van verdachte], anders dan de verdachte een en andermaal heeft aangevoerd, alleen de verdachte de verantwoordelijkheid draagt. Een eventueel aan het slachtoffer en [dochter van verdachte] opgelegd verbod om met elkaar om te gaan, of gebrek aan medewerking van de zijde van politie en de school van [dochter van verdachte] aan het voorkomen van contact tussen [dochter van verdachte] en het slachtoffer – zo dit al van dergelijke instellingen gevraagd kan worden – doet aan deze eigen verantwoordelijkheid van de verdachte niet af, zodat geen sprake kan zijn van enige vorm van medeschuld van het slachtoffer of van anderen.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer. Het slachtoffer is door de messteken zeer ernstig gewond geraakt. Hij heeft namelijk drie diepe steekwonden in zijn rug opgelopen, hetgeen een klaplong en een longbloeding tot gevolg heeft gehad. Gelet op de aard van deze verwondingen is het geenszins aan de verdachte te danken dat het slachtoffer de aanval met het mes heeft overleefd. Naast het lichamelijke letsel dat het slachtoffer hierbij heeft opgelopen leert de ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan ook nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Poging tot doodslag is bovendien een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en bij omstanders, in dit geval de dochter van de verdachte die de steekpartij van dichtbij heeft zien gebeuren, angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweegbrengt. Voorts impliceert het misdrijf in de gegeven omstandigheden, waarin de verdachte de omgang van zijn dochter met een jongen kennelijk onaanvaardbaar acht vanuit zijn culturele achtergrond, een miskenning van het volstrekt normale gedrag van een jongen en een meisje in de pubertijd die genegenheid voor elkaar koesteren. Een feit als het onderhavige rechtvaardigt een gevangenisstraf van langere duur.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op het met betrekking tot de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport van 29 december 2008, opgemaakt door drs. D. Lettinga. Dit rapport houdt onder meer het volgende in (p. 22):
“Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zich uitend in een cumulatie van innerlijke spanningen door een sterke geïnternaliseerde karakterstructuur, ego-gecentreerdheid, geringe empathie, weinig introspectief vermogen en een neiging tot manipulerend gedrag. Depressieve stemmingen lijken zich in de loop van de detentie te ontwikkelen. Betrokkene is als vluchteling in Nederland gekomen, waarbij zijn acculturatie moeilijk is verlopen. (…) Onderzoeker acht betrokkene licht verminderd toerekeningsvatbaar met betrekking tot het tenlastegelegde.”
Het hof neemt de conclusie van voornoemd rapport van drs. D. Lettinga over, maakt die tot de zijne en ziet hierin aanleiding de straf, zoals door de rechtbank opgelegd, te matigen.
Anders dan drs. D. Lettinga heeft geadviseerd en door de raadsman van de verdachte is betoogd, komt het hof, gelet op het hiervoor overwogene, niet tot een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf. Daarbij wordt overwogen dat een behandeling van de bij de verdachte geconstateerde gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens eventueel in het kader van een penitentiair programma kan plaatsvinden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. J.L. Bruinsma en mr. C.J.D. Waal, in tegenwoordigheid van mr. S.E.C. Debets, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 juli 2009.
Mr. C.J.D. Waal is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.