ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1993

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.049-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan van bedrijfsboetes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellant X om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Het hof oordeelde dat X onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. X, een man van 42 jaar van Pakistaanse afkomst, had samen met vennoten het restaurant 'Neetu Dhaba Indiaas Restaurant' gedreven en was verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. Hij had te maken met boetes van de Arbeidsinspectie en de Voedsel en Waren Autoriteit, die het hof als niet te goeder trouw beschouwde. Ondanks dat X had afgelost op zijn schulden, was het hof van mening dat de omstandigheden niet voldoende waren om hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank Amsterdam, die eerder het verzoek van X had afgewezen. Het hof benadrukte dat de individuele beoordeling van echtgenoten bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling van belang is, en dat de situatie van de echtgenote van X niet leidde tot een ander oordeel. De uitspraak van het hof houdt in dat X niet in aanmerking komt voor de schuldsaneringsregeling, en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 8 december 2009 in de zaak met zaaknummer 200.046.049/01 van:
X,
APPELLANT,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant – X - is bij op 19 oktober 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2009 met rekestnummer 436026/FT-RK 09.1483, waarbij het verzoek van X om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten is afgewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 24 november 2009. Bij die behandeling is X verschenen, bijgestaan door zijn advocaat voormeld.
2. De gronden van de beslissing
2.1. De rechtbank heeft het verzoek van X om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten overeenkomstig artikel 288 lid 1 sub b Faillissementswet (Fw.) afgewezen, daar hij, naar het oordeel van de rechtbank, bij het ontstaan van een aan hem en zijn vennoten door de Arbeidsinspectie opgelegde boete ad € 22.387,62 en een door de Voedsel en Waren Autoriteit opgelegde boete ad € 1.984,- niet te goeder trouw is geweest.
2.2. In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1. X is een man van 42 jaar van Pakistaanse afkomst. Hij is gehuwd en heeft drie minderjarige kinderen. Hij woont sinds ongeveer negentien jaar in Nederland. X heeft vanaf 17 juni 2002 tot 1 januari 2008 tezamen met drie andere vennoten de vennootschap onder firma “Neetu Dhaba Indiaas Restaurant” (hierna: het restaurant) gedreven. X ontvangt sinds 4 mei 2009 een stagevergoeding. Deze wordt gekort op de gezinsuitkering volgens de Wet Werk en Bijstand.
2.2.2. De totale schuldenlast van X bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw.) op 13 augustus 2009 € 57.812,27. Hieronder bevinden zich de twee eerder genoemde boetes. Bij beschikking van 9 augustus 2006 is het restaurant door de Arbeidsinspectie ter zake van het op 5 oktober 2005 zonder tewerkstellingsvergunning laten verrichten van arbeid door werknemers een bestuurlijke boete opgelegd van € 32.000,-. De schuld uit die boete bedroeg op 15 september 2009 € 22.387,62. Voorts is aan X als (voormalig) vennoot van het restaurant bij beschikking van 12 september 2008 van de Voedsel en Waren Autoriteit betreffende het niet schoonhouden van de bedrijfsruimten voor levensmiddelen op 24 oktober 2007 een boete opgelegd van € 1.575,-, welke boete hoger uitviel omdat hij op 13 januari 2006 al eerder beboet was voor een soortgelijk feit, welke boete reeds verhoogd was vanwege recidive.
2.2.3. X heeft het volgende gesteld. Al zijn schulden zijn ontstaan uit de exploitatie van het restaurant. In zijn visie is het fout gegaan toen de kok van het restaurant van de arbeidsinspectie niet meer mocht werken. Daarvoor kon hij zijn gezin onderhouden van de inkomsten uit het restaurant. Ten aanzien van de boete van de Arbeidsinspectie heeft vennoot [V] een betalingsregeling getroffen van € 400,- in de maand. Bij elkaar hebben de vennoten, waaronder ook X zelf, al ongeveer € 10.000,- afgelost op de boete, aldus X. Naar zijn weten is er bij beëindiging van de vennootschap geen afspraak gemaakt over aflossing van de boete. X heeft nimmer de intentie gehad om de boete onbetaald te laten. Door de malaise in de horeca was het echter voor hem niet langer mogelijk deze en andere schulden te voldoen. X verzoekt rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij heeft zoveel mogelijk afgelost op de schulden en is, toen het niet goed ging met het restaurant, uitgetreden uit de vennootschap. Hij is nu werkzoekend en loopt stage. Thans is de situatie zo nijpend dat er ontruiming dreigt, waardoor X en zijn gezin met drie jonge kinderen op straat komen te staan. Ten slotte heeft X gesteld dat hij toegelaten moet worden tot de schuldsaneringsregeling als zijn echtgenote tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt toegelaten nu zij zich beiden in dezelfde nijpende situatie bevinden.
2.3. Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat de schuldenaar ingevolge artikel 288 lid 1 sub b Fw. voldoende aannemelijk dient te maken dat hij/zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn/haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Het hof is van oordeel dat X daar onvoldoende in is geslaagd. De boetes van de Arbeidsinspectie en van de Voedsel en Waren Autoriteit kunnen niet anders worden gezien dan niet te goeder trouw ontstaan. X was als vennoot/werkgever onder alle omstandigheden verantwoordelijk voor het in dienst hebben van meerdere werknemers die niet in het bezit waren van een tewerkstellingsvergunning en de hygiëne in de bedrijfsruimte. Het (bij herhaling) nalatig handelen komt voor rekening en risico van X als zelfstandig ondernemer. Het hof is dan ook van oordeel dat deze boetes reeds aan zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staan. Dat X ondertussen heeft afgelost op deze schuld, al is het door ontbreken van stukken hieromtrent onbekend gebleven hoeveel hij persoonlijk heeft afgelost, doet hier niet aan af.
Andere omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden zijn niet gebleken.
In verband met dit laatste wordt tot slot nog overwogen dat het feit dat het appel van de vrouw ertoe zal leiden dat bij uitspraak van heden het vonnis in eerste aanleg ten aanzien van haar zal worden vernietigd, niet leidt tot een ander oordeel, aangezien individuele beoordeling het uitgangspunt is.
2.4. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek
van X tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 288 lid 1 onder b Fw. te worden afgewezen. De beslissing waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de uitspraak waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Clement, R.H. de Bock en P.J. Duinkerken en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 8 december 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.