ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1987

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.135-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van X om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder, op 9 juni 2009, dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat X niet te goeder trouw was ten aanzien van een schuld aan de gemeente Haarlem van € 984,38, die betrekking had op onterecht ontvangen bijstand. Daarnaast waren er meerdere schulden ontstaan door overbesteding, waaronder kosten voor geannuleerde vakanties en een sportabonnement. X had niet aangetoond dat zij haar financiële situatie onder controle had en was niet verschenen op de zittingen om haar standpunt toe te lichten.

In hoger beroep heeft X betoogd dat haar schulden voortkwamen uit een moeilijke periode na een relatiebreuk en dat zij nu haar leven weer op orde heeft. Ze heeft een opleiding gevolgd en werkt inmiddels, en heeft hulp van haar moeder voor de zorg van haar gehandicapte zoon. Het hof oordeelde echter dat X niet voldoende bewijs had geleverd dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. Het hof benadrukte dat X niet was verschenen op de zittingen en dat er geen voldoende begeleiding was bij het beheersen van haar financiën. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat X niet in aanmerking kwam voor de schuldsaneringsregeling en bekrachtigde de eerdere beslissing.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van het aantonen van goede trouw bij het aanvragen van een schuldsaneringsregeling, vooral in gevallen waar schulden zijn ontstaan door overbesteding. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, waardoor X niet werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 4 december 2009 in de zaak met zaaknummer 200.035.135/01 van:
X,
APPELLANTE,
advocaat: mr. S. Tamraoui te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante – X – is bij op 16 juni 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Haarlem van 9 juni 2009 met rekestnummer 154600, bij welke beslissing het verzoek van X tot van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzittingen van 27 oktober 2009 en 17 november 2009. Bij die behandelingen is alleen mr. H. van der Valk, advocaat te Hoofddorp, namens mr. Tamraoui voornoemd verschenen. Van de zitting van 27 oktober 2009 is proces-verbaal opgemaakt.
2. De gronden van de beslissing
2.1. De rechtbank heeft in de beslissing waarvan beroep het verzoek van X om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, onder meer omdat, naar het oordeel van de rechtbank, aannemelijk is dat X ten aanzien van een schuld aan de gemeente Haarlem ad € 984,38 betreffende onterecht ontvangen bijstand niet te goeder trouw is geweest. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een drietal schulden betreffende annulering van geboekte vakantiereizen, een schuld door het aangaan van een sportabonnement en een schuld aan de Boeketservice zijn ontstaan als gevolg van overbesteding, waaronder de rechtbank schulden verstaat waarvan het aangaan niet strikt noodzakelijk is en waarvan X op het moment van aangaan wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij niet in staat zou zijn om deze te financieren. De rechtbank acht X ten aanzien van het ontstaan van bovengenoemde schulden eveneens niet te goeder trouw.
Van omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden is volgens de rechtbank niet gebleken.
2.2. In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1. X is een alleenstaande moeder van 29 jaar oud. Zij heeft twee minderjarige kinderen van 9 en 8 jaar oud. Haar zoon van 9 jaar zwaar lichamelijk en verstandelijk gehandicapt.
2.2.2. De totale schuldenlast van X bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw.) op 7 januari 2009 € 75.722,25.
2.2.3. X is niet op de zittingen verschenen om haar standpunt toe te lichten. Mr. Tamraoui heeft omtrent het niet verschijnen van X ter terechtzitting van 18 augustus 2009 en 27 oktober 2009 een brief aan het hof doen toekomen d.d. 13 november 2009. Volgens mr. Van der Valk is X op de hoogte gesteld van de data van de behandeling ter terechtzitting, maar vindt X het erg eng om te komen.
2.2.4. Namens X is het volgende aangevoerd.
X betwist dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan. Zij heeft een erg moeilijke periode gehad na de relatiebreuk met de vader van de kinderen in 2002. Zij stond er plots alleen voor met twee kleine kinderen, waarvan één zwaar gehandicapt kind. Toen zij verhuisde met de kinderen van Amsterdam naar Nieuw-Vennep duurde het een tijd voordat de bijstandsuitkering in de nieuwe woonplaats werd uitgekeerd. In die tijd zijn veel schulden ontstaan. Verder is het voor X moeilijk om banen te behouden. Omdat haar zoon veel zorg nodig heeft, moet X een groot beroep doen op de flexibiliteit van haar werkgevers met betrekking tot haar werktijden. Hierdoor is zij meerdere banen kwijtgeraakt en had zij wederom periodes zonder inkomsten.
Voorts heeft X met betrekking tot de schulden betreffende geannuleerde vakantiereizen aangevoerd dat deze kosten door familie zouden worden voldaan.
X heeft gesteld dat zij thans inziet wat er fout is gegaan met betrekking tot haar financiële situatie en dat zij een kans wil om haar financiën in orde te krijgen. Zij heeft aangevoerd dat zij een opleiding heeft gevolgd en thans werk heeft. Zij heeft via een persoonsgebonden budget haar moeder kunnen inschakelen voor de zorg over haar zoon, waardoor zij nu een goed vangnet heeft wanneer zij aan het werk is. Voorts lost zij via loonbeslag af op haar schulden.
2.3. Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat de schuldenaar aannemelijk dient te maken dat hij/zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn/haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Ten aanzien van X is een en ander niet aannemelijk geworden. Uit de stukken van de eerste aanleg is gebleken dat de schuld aan de gemeente Haarlemmermeer onterecht ontvangen bijstand betreft. X heeft niet nader toegelicht waardoor deze schuld is ontstaan en wordt dan ook geacht ten aanzien van het ontstaan daarvan niet te goeder trouw te zijn geweest. Voorts heeft X ten aanzien van de schulden betreffende geannuleerde vakanties, een sportabonnement en een boeketservice onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze te goeder trouw en niet door overbesteding zijn ontstaan.
Het beroep op artikel 288 lid 3 Fw kan niet slagen, daar X niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, inmiddels voldoende onder controle heeft gekregen. Met name is van belang dat thans nog niet is gebleken van voldoende begeleiding bij de beheersing van haar financiën en, hoewel behoorlijk opgeroepen, tot driemaal toe niet ter zitting is verschenen terwijl zij wel te kennen had gegeven ter terechtzitting een toelichting te willen geven.
Reeds het voorgaande staat aan toelating van X tot de schuldsaneringsregeling in de weg. De beslissing van de rechtbank dient derhalve te worden bekrachtigd.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, R.H. de Bock en S. Clement en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 4 december 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.