GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 4 december 2009 in de zaak met zaaknummer 200.042.792/01 van:
X
APPELLANT,
advocaat: mr. M.B. Meindersma, te Beverwijk.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellant – hierna X – is bij op 15 september 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 25 augustus 2009, waarbij ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd op de wijze zoals in het dictum van die beslissing is vermeld.
1.2 X is ter zitting van 17 november 2009 ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, waarna de behandeling heeft plaatsgevonden. Bij die behandeling is X verschenen, bijgestaan door zijn advocaat voornoemd. Voorts is de bewindvoerder, mr. S.N. van der Wal, verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1 Op voordracht van de rechter-commissaris heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X tussentijds beëindigd. De rechtbank heeft overwogen dat - zakelijk weergegeven – X niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting en voorts een boedelachterstand van € 1.017,37 heeft laten ontstaan.
2.2 Ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep heeft de bewindvoerder een verslag met bijlagen d.d. 9 november 2009 aan het hof doen toekomen. Hiervan heeft X kennis genomen. Voorts heeft de advocaat van X bij brief van 11 november 2009 nadere producties overgelegd.
2.3 In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.3.1 Op 3 april 2007 is X toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De schuldenlast ten aanzien van X bedroeg volgens het verslag van de bewindvoerder van 6 juni 2009 € 10.620,02.
X ontvangt thans een ziektewetuitkering.
2.3.2 Naar de mening van de bewindvoerder is X de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren nagekomen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. X is verplicht de bewindvoerder uit eigen beweging informatie te sturen. Desondanks heeft de bewindvoerder acht brieven moeten sturen om van X informatie te verkrijgen. X heeft aangevoerd dat hij niet reageerde als gevolg van zijn geestelijke toestand. Dit wordt volgens de bewindvoerder niet met stukken onderbouwd. Pas ter zitting strekkende tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling heeft X een tweetal brieven overgelegd, welke volgens de bewindvoerder de verwijtbaarheid niet wegnemen. Daarnaast heeft X - anders dan de rechtbank heeft aangegeven – een boedelachterstand laten ontstaan van ruim € 3.000,-, daar hij 3 keer € 702,- heeft ontvangen in het kader van de belastingteruggave over het jaar 2008, welk bedrag ook in de boedel had moeten worden ingebracht, aldus de bewindvoerder.
2.3.3 X heeft gesteld dat met betrekking tot de gestelde tekortkomingen de verwijtbaarheid ontbreekt en zover aangenomen wordt dat hij wel verwijtbaar is tekortgeschoten, stelt X dat die tekortkoming niet zo ernstig is dat deze een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigt. X heeft hieromtrent het volgende aangevoerd. X heeft als gevolg van zijn geestelijke toestand niet gereageerd op de brieven van de bewindvoerder en heeft ook daarom pas ter zitting strekkende tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling brieven van zijn behandelaar overgelegd. X heeft verklaard dat hij moeite heeft om over zijn problemen te praten en hij wilde aanvankelijk niet dat zijn medische gegevens werden opgestuurd. X heeft gesteld dat hij thans beseft dat hij hulp nodig heeft. Hij heeft daarom op 2 december 2009 een gesprek met de GGZ Dijk en Duin. Met betrekking tot de besteding van een bedrag van driemaal € 702,- heeft X aangevoerd dat hij vanwege zijn psychische toestand er niet bij stil heeft gestaan dat hij dit bedrag aan de boedel diende af te dragen.
2.4 Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat uit de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) op de schuldenaar rustende verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar niet voldoet aan de afdrachtverplichting en nalaat aan de bewindvoerder volledige informatie te verschaffen over gegevens waarvan hij weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.5 Gelet op de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gebleken feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat X tekortgeschoten is in het actief meewerken aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Vaststaat dat X gedurende de loop van de schuldsanering de bewindvoerder onvoldoende heeft geïnformeerd. Bovendien heeft X een boedelachterstand laten ontstaan. Het verweer van X dat hem geen verwijt treft terzake het niet nemen van verantwoordelijkheden, omdat hij daartoe geestelijk niet in staat was, wordt door het hof verworpen. De rapportage van een psychiatrisch consult en een brief van een psycholoog aan de huisarts van X betreffende beëindiging van de behandeling zijn onvoldoende om aan te nemen dat X niet verwijtbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
Voorts merkt het hof op dat X gezien de niet geringe omvang van de boedelachterstand met betrekking tot het inlopen van die achterstand geen concreet en haalbaar voorstel heeft gedaan.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de schuldsaneringsregeling terecht heeft beëindigd op de wijze als in het dictum van haar beslissing is vermeld. Die beslissing dient derhalve te worden bekrachtigd.
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, R.H. de Bock en S. Clement en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 4 december 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.