ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1960

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.252-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goeder trouw bij ontstaan schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het verzoek van appellant X tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Haarlem had op 18 augustus 2009 het verzoek van X afgewezen, omdat hij onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden. X, een alleenstaande man van 30 jaar, had te maken met een aanzienlijke schuldenlast van € 30.671,68, waaronder schulden aan het UWV, de Belastingdienst en de DWI. Hij betwistte dat hij niet te goeder trouw was en voerde aan dat zijn financiële problemen voortkwamen uit een onterecht ontslag, een inkomstenterugval, en persoonlijke omstandigheden zoals ziekte en sterfgevallen in de familie. Ondanks zijn inspanningen om zijn financiële situatie te verbeteren, oordeelde het hof dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn schulden hem niet konden worden verweten. Het hof concludeerde dat de enkele stelling dat de aanslagen onterecht waren, niet voldoende was om aan te tonen dat hij te goeder trouw was geweest. De beslissing van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd, en X werd niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 18 september 2009 (bij vervroeging) in de zaak met zaaknummer 200.041.252/01 van:
X,
APPELLANT,
advocaat: mr. S. Faber te Haarlem,
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant – X – is bij op 26 augustus 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Haarlem van 18 augustus 2009 met rekestnummer 155549, waarbij het verzoek van X tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 15 september 2009. Bij die behandeling is X verschenen, bijgestaan door zijn advocaat voornoemd.
2. De gronden van de beslissing
2.1. De rechtbank heeft op de in de beslissing waarvan beroep vermelde gronden het verzoek van X om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling overeenkomstig artikel 288 lid 1 sub b Fw afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft X onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van de schuld aan het UWV. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot toepassing van artikel 288 lid 3 Fw zijn niet aangevoerd of gebleken, aldus de rechtbank.
2.2 In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1 X is een alleenstaande man van 30 jaar oud. Hij lijdt aan sarcoïdose, een auto-immuunziekte. Na de diagnose van de ziekte is X depressief geworden en hij gebruikt thans antidepressiva. X is 40% arbeidsongeschikt en ontvangt een WWB-uitkering. Hij neemt deel aan een leerwerktraject en wordt opgeleid tot bouwinspecteur.
2.2.2 De totale schuldenlast van X bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw op 19 februari 2009 € 30.671,68. Hieronder bevinden zich ondermeer een schuld aan het CJIB van € 327,51, een schuld aan het UWV van € 9.822,05, een schuld aan de Belastingdienst van € 5.069,-- en een schuld aan de DWI van € 1.377,20.
2.2.3 X heeft erkend dat verschillende schulden zijn ontstaan in een periode waarin hij zijn financiële situatie niet onder controle had. X betwist dat hij niet te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Na een onterecht ontslag op staande voet is X geconfronteerd met een inkomstenterugval. Bovendien waren zijn inkomsten vanaf dat moment erg wisselend en onregelmatig. Zo ontstond bijvoorbeeld een huurachterstand toen hij van de ziektewet naar een bijstandsituatie ging, maar eerst een WW-uitkering moest aanvragen voordat de bijstanduitkering hem toegekend kon worden. Hij had toen enkele maanden geen inkomen. Bovendien kreeg hij in 2006 de diagnose van zijn ziekte te horen en werd hij geconfronteerd met twee sterfgevallen in zijn familie. Juist in die periode kreeg hij door het UWV teveel uitgekeerd en wel een bedrag van € 2.070,67 en een bedrag van € 4.760,18. X ging ervan uit dat deze uitkeringen terecht waren, omdat hij op aanraden van een medewerker van het UWV een aanvraag voor een toeslag had ingediend, nu zijn inkomen was gezakt tot onder het bestaansminimum. Hij vertrouwde erop dat het UWV de bedragen juist had vastgesteld temeer nu zijn uitkering met toeslag nagenoeg overeenkwam met zijn inkomen voordat hij ziek werd. X weet niet waarom deze schuld op de schuldenlijst vermeld staat ten bedrage van € 9.822,05 temeer niet nu hij in 2008 een bedrag van € 2.490,40 heeft afgelost. X heeft voorts gesteld dat hij destijds (psychisch) niet in staat was een en ander na te gaan.
Aangaande de belastingschuld heeft X gesteld dat deze ontstaan is doordat hij geen aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2006 heeft gedaan en zijn inkomen toen geschat is. Zijn bezwaar hiertegen heeft naar eigen zeggen tot niets geleid. Met betrekking tot de schuld aan de DWI heeft X gesteld dat deze langer dan vijf jaar geleden is ontstaan, omdat hij een uitkering gehad heeft waar hij achteraf geen recht op zou hebben. X heeft gesteld dat hij daartegen bezwaar heeft ingediend maar daar niets meer op heeft gehoord. Met betrekking tot de schuld aan het CJIB heeft X gesteld dat hij daarop € 50,-- per maand aflost.
Mocht het hof desondanks van oordeel zijn dat X niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van zijn schulden, dan beroept X zich erop dat zijn situatie veranderd is en hij zijn financiële situatie thans onder controle heeft. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij met hulp van zijn vader zijn administratie op orde heeft gekregen en geen nieuwe schulden meer heeft laten ontstaan. Daarnaast heeft hij hulp gezocht bij Mentrum en heeft hij zijn depressie thans met behulp van medicijnen onder controle.
2.3 Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat de schuldenaar ingevolge (het per 1 januari 2008 inwerking getreden) artikel 288 lid 1 sub b Fw voldoende aannemelijk dient te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder is geweest. Gelet daarop oordeelt het hof als volgt.
Volgens de verklaring schuldsanering heeft X een schuld van € 327,51 aan het CJIB bestaande uit verschillende verkeersovertredingen. Niet aangetoond is dat deze schuld reeds afgelost is.
Voorts is gebleken dat X een schuld aan de Belastingdienst heeft van € 5.069,-. Ook ten aanzien van deze schuld heeft X onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van het ontstaan van die schuld te goeder trouw is geweest. De enkele stelling dat de aanslag ten onrechte is opgelegd is daartoe onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de schuld aan de DWI van € 1.377,20 die volgens de verklaring schuldsanering is ontstaan op 14 februari 2008. Naar eigen zeggen van X is deze schuld ontstaan omdat hij ten onrechte een uitkering heeft gekregen. Het had dan op de weg van X gelegen om met stukken aan te tonen dat het hem niet kan worden verweten dat hij ten onrechte een uitkering heeft genoten.
Weliswaar heeft X aangevoerd dat hij hulp heeft gezocht bij Mentrum, zijn depressie onder controle heeft en met behulp van zijn vader zijn (financiële) administratie thans op orde heeft, maar het hof acht dit, gezien het feit dat met betrekking tot een deel van zijn schulden niet aannemelijk is gemaakt dat hij deze te goeder trouw is aangegaan, onvoldoende om X tot de schuldsaneringsregeling toe te laten. De beslissing van de rechtbank dient dan ook te worden bekrachtigd.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, A. Bockwinkel en S. Clement en uitgesproken (bij vervroeging) ter openbare terechtzitting van het hof van 18 september 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.