ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ3728

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.021.373/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen inzake klacht over onderzoeksplicht en onpartijdigheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van klager [Y] tegen de beslissing van de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Groningen, die op 25 november 2008 de klacht van klager ongegrond verklaarde. Klager, die in persoon procedeerde, had de klacht ingediend tegen kandidaat-notaris mr. [Z] en notaris mr. [X] vanwege vermeende schending van de onderzoeksplicht en onpartijdigheid. De zaak heeft zijn oorsprong in een conflict over de uitvoering van kredietovereenkomsten en de daaropvolgende executie van onroerende zaken van klager door de ABN AMRO bank. Klager stelde dat de kandidaat-notaris op basis van valselijk opgemaakte kredietovereenkomsten akten had gepasseerd, waardoor hij in zijn belangen was geschaad. De kandidaat-notaris zou bovendien niet onafhankelijk hebben gehandeld en klager onjuist hebben geïnformeerd over de hoogte van de debetrente die hij aan de bank verschuldigd was.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 21 juli 2009 de zaak behandeld en de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer van toezicht waren vastgesteld. Het hof oordeelde dat de kandidaat-notaris niet in strijd had gehandeld met zijn onderzoeksplicht en dat er geen bewijs was voor de stelling dat de kredietovereenkomsten vals waren. Ook werd vastgesteld dat de kandidaat-notaris de belangen van klager niet had verwaarloosd en dat hij op correcte wijze had gehandeld. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kamer van toezicht en verklaarde de klacht van klager ongegrond.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de zorgvuldigheid die notarissen en kandidaat-notarissen in acht moeten nemen bij het uitvoeren van hun taken, evenals de noodzaak voor klagers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken, wat bijdraagt aan de transparantie van de tuchtrechtspraak in de notariële sector.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 21 juli 2009 in de zaak onder nummer 200.021.373/01 NOT van:
[Y],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
tegen
1. MR. [X],
notaris te [plaats],
2. MR. [Z],
kandidaat-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellant, verder te noemen [Y], is bij op 23 december 2008 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissingen van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Groningen, verder te noemen de kamer, van 25 november 2008, waarbij de klacht van appellant, verder ook te noemen klager, ongegrond is verklaard.
1.2. Op 2 februari 2009 is van de zijde van klager een aanvulling op de gronden ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van mrs. [X] en [Z] is op 3 maart 2009 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van klager zijn op 14 januari 2009, 15 april 2009, 27 mei 2009, 29 mei 2009 en 3 juni 2009 nog een aantal producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 juni 2009, alwaar zijn verschenen klager en mrs. [X] en [Z].
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de beslissing waarvan beroep heeft vastgesteld. Partijen hebben de juistheid van de door de kamer vastgestelde feiten niet bestreden, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. De standpunten van partijen
De wederzijdse standpunten blijken uit de beslissing waarvan beroep.
5. De beoordeling
5.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
5.2. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissingen waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, M.W.E. Koopmann en S. Clement en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2009 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE GRONINGEN
Uitspraak : 25 november 2008
Reg.nr. : 101230 KT/RK 08-6
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Groningen (hierna te noemen: de Kamer), in de zaak van:
[Y],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: klager,
in persoon procederende,
tegen
mr. [Z],
kandidaat-notaris te [plaats],
hierna te noemen: de kandidaat-notaris,
in persoon procederende.
PROCESVERLOOP
1. Bij brief gedateerd 21 maart 2008, welke is binnengekomen bij de Kamer op 28 maart 2008 heeft klager een klacht ingediend tegen de kandidaat-notaris. De klacht is tevens gericht tegen notaris mr. [X], werkgever van de kandidaat-notaris. Bij brief van 7 april 2008 heeft de Kamer klager verzocht zijn klacht op in die brief nader omschreven punten toe te lichten. Bij schrijven binnengekomen op 20 mei 2008 heeft klager zijn klacht nader toegelicht. De kandidaat-notaris heeft bij brief van 30 juni 2008 schriftelijk verweer gevoerd. Partijen hebben vervolgens nog (diverse) stukken aan het dossier toegevoegd. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2008 ter vergadering van de voltallige Kamer. Zowel klager als de kandidaat-notaris zijn verschenen.
MOTIVERING
2. Vaststaande feiten
2.1 Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.2 Bij notariële akte van 6 oktober 1989 heeft [V] (vader) aan zijn zoon [K] percelen land verkocht. In die notariële akte is bepaald dat wanneer [K] voornemens is vóór 1 april 1999 over te gaan tot vervreemding (verkoop) van de onroerende zaken, zijn broer [Y] (klager) het recht van voorkeur heeft om de onroerende zaken te kopen. Verder is in die akte bedongen dat [K] verplicht is tot melkleverantie aan klager zolang hij dit wenst en voor de door klager te bepalen hoeveelheid.
2.3 Tussen klager, [K] en [E] (echtgenote van [K]) bestaat sedert 1 april 1991 een maatschap, waarin zij voor gezamenlijke rekening en risico een veehouderij en een kaasmakerij exploiteren.
2.4 Op 15 september 2001 heeft [K] de maatschap opgezegd tegen 31 maart 2002.
Bij vaststellingsovereenkomst d.d. 6 januari 2006 is tussen klager en [K] overeengekomen dat klager afstand doet van zijn rechten genoemd in de akte van 6 oktober 1989 met dien verstande dat [K] zijn onroerende zaken slechts kan verkopen inclusief het beding tot melkleverantie.
2.5 De ABN AMRO bank (hierna: de bank), financier van de maatschap en hypotheekhouder en pandhouder van de onroerende en roerende zaken van klager en [K], heeft het door haar aan de maatschap verleende krediet opgezegd en de executie aangezegd van de onroerende zaken van klager.
Aan de financiering van de maatschap liggen diverse kredietovereenkomsten ten grondslag.
2.6 De bank heeft het notariskantoor [N] te [plaats] opdracht gegeven de executieveiling te organiseren. Voorafgaand aan de veiling zijn onderhandse biedingen gedaan. De bank heeft met de hoogste bieder een koopovereenkomst gesloten en zich vervolgens met een verzoekschrift gewend tot de president van de rechtbank om goedkeuring te verlenen aan de onderhandse verkoop.
2.7 De behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op woensdag 14 juni 2006. Daarbij waren aanwezig: [B] namens de bank bijgestaan door advocaat mr. Mak, klager bijgestaan door advocaat mr. Koelemaij, en [K] bijgestaan door advocaat mr. Eshuis. Verder waren aanwezig [M] (makelaar), [A] (accountant bij [F]) en de kandidaat-notaris. De behandelend president was mr. W. Duitemeijer. Ter zitting is naar voren gebracht dat de vordering van de bank zou kunnen worden ingelost door [K] wanneer deze zijn boerderij zou verkopen (hetgeen hij al een tijd beoogde). Het melkleveringsbeding vormde daarbij een beletsel. Mr. Duitemeijer heeft de zitting voor een korte tijd geschorst opdat klager en [K] met elkaar zouden kunnen overleggen of dit beding kon worden geschrapt. Klager, die de melk nodig had om zijn kaasboerderij te kunnen exploiteren, ging hiermee niet akkoord. Na heropening van de zitting is aan klager medegedeeld dat hij, wilde hij de onderhandse verkoop voorkomen, twee dagen de tijd had om het geld dat de bank van de maatschap vorderde (de vordering bedroeg ruim € 700.000,00) te voldoen. Klager is voor een bedrag van € 600.000,00 een overeenkomst van geldlening aangegaan met [G]. De akten van schuldbekentenis en de particuliere hypotheekakte tussen klager [G] zijn verleden op 16 juni 2006. Namens [G] is als gevolmachtigde verschenen [D], die handelde in zijn hoedanigheid van alleen/zelfstandig bevoegd directeur van de besloten vennootschap. In de akte van schuldbekentenis is bepaald dat de looptijd eindigt op 1 augustus 2006 en dat over de periode 16 juni 2006 tot 1 augustus 2006 rente verschuldigd is van € 50.000,00. Met het geleende bedrag en met eigen middelen heeft klager de vordering van de bank ingelost. Hiermee was de onderhandse verkoop op vrijdag 16 juni 2006 van de baan. De bank heeft daarop het executieverzoek ingetrokken.
2.8 Op maandag 18 juni 2006 zijn de leveringsakten op notariskantoor [N] gepasseerd met betrekking tot de verkoop van drie aan klager in eigendom toebehorende percelen grond. Kopers waren respectievelijk [K1], [K2] en [K3]. Met de opbrengst daarvan kon klager de lening bij [G] aflossen.
2.9 Voorafgaande aan deze leveringen had klager op 12 juni 2006 een viertal volmachten ondertekend waarin hij medewerkers van het notariskantoor [N] onherroepelijk had gevolmachtigd om hem te vertegenwoordigen bij het passeren van de akten tot levering van de percelen grond aan [K1] (€ 75.200,--), [K2] (€ 35.000,--) en [K3] (€ 467.723,00) en tot de gehele afwikkeling daarvan, alsmede om hem te vertegenwoordigen bij het passeren van een akte houdende verpanding van de aan hem toekomende gelden ad € 275.103,40 ten aanzien van de verkoop van 115.000 kilogram melkquotum.
3. Het standpunt van klager
3.1 Aan de financiering van de maatschap door de bank liggen 8 kredietovereenkomsten ten grondslag. Deze dateren van 28 augustus 1996, 30 augustus 1996, 27 maart 1998, 14 december 1999, 23 augustus 2000, 30 maart 2001, 7 juni 2001 en 23 juli 2001. Wanneer de kopieën van de originele overeenkomsten worden vergeleken met de kopieën die zijn verstrekt aan klager blijkt dat de handtekening van klager op de kredietovereenkomst geen gelijkenis vertoont met de handtekening van klager op de maatschapovereenkomst dan wel dat zijn handtekening op de kopie niet overeenkomt met zijn handtekening op het origineel. Daarmee wordt de schijn opgewekt dat klager de kredietovereenkomsten zou heeft ondertekend terwijl dit niet het geval is. De kandidaat-notaris treft het verwijt dat hij op grond van deze valselijk opgemaakte kredietovereenkomsten notariële akten heeft opgemaakt en gepasseerd. Het had op de weg van de kandidaat-notaris gelegen deugdelijk onderzoek te verrichten naar de echtheid van de handtekeningen en bij constatering van de valsheid daarvan, niet mee te werken aan het opmaken van de daarbij behorende akten. De kandidaat-notaris heeft, door geen onderzoek te doen, onzorgvuldig gehandeld.
3.2 Medio 2004 ontving klager via het kantoor van de kandidaat-notaris de eerste aanzegging tot openbare verkoop van zijn boerderij. Bij de aanzegging zat tevens een uitnodiging voor een gesprek op het notariskantoor. Klager is op die uitnodiging ingegaan. Klager heeft tijdens dat gesprek gewezen op de valselijk opgemaakte kredietovereenkomsten die ten grondslag lagen aan de vordering van de bank op de maatschap. Klager mocht verwachten dat de kandidaat-notaris op onafhankelijke wijze zijn belangen zou behartigen en hem in ieder geval adviserend zou bijstaan. De kandidaat-notaris heeft echter alleen de belangen van de bank behartigd en is daarmee niet onafhankelijk opgetreden.
3.3 Nadat de onderhandse verkoop van de baan was, heeft klager op 26 juni 2006 wederom een gesprek gehad op het notariskantoor. Tijdens dat gesprek is een kladberekening gemaakt met betrekking tot de eindafrekening van de vordering van de bank. Op basis van die kladberekening bleek dat nog een bedrag van € 23.000,00 door klager aan de bank zou moeten worden betaald. Met de betaling van dit bedrag zou volledig zijn afgerekend. Tot grote verbazing van klager is echter op 31 augustus 2006 nog een bedrag van € 106.605,00 aan debetrente van de rekening van de maatschap afgeschreven. Klager heeft contact opgenomen met de kandidaat-notaris en om opheldering gevraagd. Hij weigerde klager de door hem gewenste informatie te verschaffen. Door hem de gevraagde informatie te onthouden handelt de kandidaat-notaris in strijd met de op hem rustende informatieplicht.
3.4 Klager is met [G] een schuldbekentenis en een particuliere hypothecaire lening aangegaan. Deze overeenkomst van geldlening was een schijnvertoning. Uit de overschrijvingen blijkt dat het bedrag van € 600.000,00 niet afkomstig is geweest van [G] maar rechtstreeks van de Rabobank naar de bank is doorgesluisd. Deze schijnvertoning heeft klager € 50.000,00 aan rente gekost. De kandidaat-notaris heeft hieraan willens en wetens meegewerkt, hetgeen in strijd is met de zorgvuldigheid die de kandidaat-notaris jegens klager in acht had moeten nemen.
4. Het standpunt van de kandidaat-notaris
4.1 Dat de overeenkomsten van geldlening tussen enerzijds de maatschap en anderzijds de bank vervalst zouden zijn is op geen enkele wijze gebleken. Mr. Koelemaij, advocaat van klager en op 16 juni 2006 nog voor hem werkzaam, heeft dit punt ook nimmer aan de orde gesteld. De uitlatingen van klager omtrent de vermeende vervalsing vormden geen aanleiding om medewerking aan de voorgenomen executieveiling te onthouden.
4.2 Er zijn geen notariële akten gepasseerd, koopovereenkomsten noch volmachten ondertekend zonder dat klager hiervan van tevoren inhoudelijk kennis heeft genomen. De akten en koopovereenkomsten zijn niet in strijd met elkaar en strekten er toe om de voorgenomen onderhandse verkoop door de bank af te wenden. Naar aanleiding van de op 14 juni 2006 gehouden zitting bij de rechtbank te Groningen zijn de koopovereenkomsten aangepast en op 15 juni 2006 en 16 juni 2006 door zowel kopers als klager geparafeerd en ondertekend. De kandidaat-notaris heeft geen enkel (financieel) belang bij het eventueel wijzigen van deze stukken.
4.3 De klacht inzake de hoogte van het door de bank in rekening gebrachte bedrag aan debetrente is onbegrijpelijk. De kandidaat-notaris heeft geen invloed op de hoogte van dit door de bank gevorderde bedrag. Het bedrag is medio augustus 2006 afgeschreven terwijl de laatste inspanningen van de kandidaat-notaris inzake de afhandeling van hetgeen door de bank werd gevorderd in juni 2006 hebben plaatsgehad.
4.4 Klager heeft herhaaldelijk verzocht om toezending van relevante stukken. Anders dan klager stelt heeft de kandidaat-notaris (althans het kantoor) hier meerdere malen gevolg aan gegeven. De afschriften van de desbetreffende notariële akten, van de koopovereenkomsten en die van de volmachten zijn hem meerdere malen toegezonden. De originele volmachten zijn achter de minuutakten van vrijdag 16 juni 2006 gehecht en kunnen uiteraard niet aan klager worden verstrekt.
4.5 Een van de kopers van de aan klager toebehorende percelen heeft - om deze transactie te kunnen financieren - op 16 juni 2006 een hypothecaire geldlening afgesloten. Deze rechtshandeling gaat klager niet aan, zijn toestemming hiervoor was niet vereist.
4.6 Van belangenverstrengeling is geen sprake. De kandidaat-notaris heeft gedurende het traject veel geduld betracht en zorgvuldig gehandeld. Hij heeft alles in het werk gesteld om de executieveiling te voorkomen.
5. De beoordeling
5.1 De Kamer dient in onderhavige zaak de vraag te beantwoorden of de kandidaat-notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De Kamer overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.
5.2 Ingevolge artikel 98 lid 1 Wna zijn (kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de kandidaat-notaris zoals door klager beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
De aan de executie ten grondslag liggende kredietovereenkomsten
5.3 Klager heeft in zijn klacht aangevoerd dat de aan de executie ten grondslag liggende kredietovereenkomsten valselijk zijn opgemaakt. Aldus klager heeft de kandidaat-notaris - door op basis van deze valselijk opgemaakte kredietovereenkomsten akten te passeren - zijn onderzoeksplicht geschonden.
De bank heeft het door haar aan de maatschap verleende krediet opgezegd en de executie aangezegd van de onroerende zaken van klager. De behandeling van de uit deze executie voorvloeiende gerechtelijke procedure heeft plaatsgevonden op woensdag 14 juni 2006. Klager liet zich bijstaan door zijn advocaat. Niet gebleken is dat de geldigheid van de kredietovereenkomsten gedurende dit gerechtelijke traject - noch daarna - in twijfel is getrokken. Klager heeft ook nimmer weersproken dat feitelijk gelden afkomstig van de bank aan de maatschap ter beschikking zijn gesteld. Naar het oordeel van de Kamer was er voor de notaris geen aanleiding om te twijfelen aan de geldigheid van de kredietovereenkomsten, zodat op dit punt evenmin gesproken kan worden van een schending van de onderzoeksplicht door de kandidaat-notaris.
De door de bank gevorderde debetrente
5.4 Klager stelt dat de kandidaat-notaris hem onjuist heeft geïnformeerd. De kandidaat-notaris rekende hem op basis van een kladberekening voor dat aan de bank nog een bedrag van € 23.000,00 aan debetrente zou moeten voldoen terwijl dit bedrag uiteindelijk aanmerkelijk hoger uitviel.
De Kamer heeft bij de processtukken een rentespecificatie afkomstig van de bank aangetroffen. Deze specificatie, zo blijkt uit de stukken, was in het bezit van klager (althans zijn advocaat). Op basis van deze specificatie - die betrekking heeft op de periode 1 januari 2005 tot en met 14 juni 2006 - moet het voor klager voldoende duidelijk zijn geweest welk bedrag aan rente hij over deze periode aan de bank diende te voldoen. In het dossier heeft de Kamer ook een kladberekening aangetroffen. Dit handgeschreven stuk was gehecht aan een fax afkomstig van advocaat mr. Koelemaij en gericht aan klager. Naar het oordeel van de Kamer moet het er onder de gegeven omstandigheden voor worden gehouden dat deze informatie niet afkomstig was van de kandidaat-notaris zodat niet gebleken is dat hij op dit punt onjuiste informatie aan klager heeft verstrekt.
De inhoud van de akten
5.5 Klager stelt dat de inhoud van de door hem getekende koopovereenkomsten afwijkt van de tekst van de uiteindelijk transportakten.
Het behoort tot de taakomschrijving van de kandidaat-notaris om zorgvuldig te controleren of de transportakte in overeenstemming is met de koopakte. Zo dient hij zich er bijvoorbeeld van te vergewissen dat de koopakte de juiste omschrijving van de koopsom en de gekochte kadastrale percelen inhoudt. Naar het oordeel van de Kamer is op basis van de klacht niet gebleken dat de kandidaat-notaris op dit punt steken heeft laten vallen. Klager is er niet in geslaagd in zijn klacht met zoveel woorden aan te geven op welke punten genoemde akten concreet afwijken van de koopovereenkomsten. Nog daargelaten dat niet gebleken is of de vermeende afwijkingen voor klager tot (negatieve) rechtspositionele consequenties hebben geleid.
Uit de door klager overgelegde stukken blijkt dat het kantoor van de kandidaat-notaris hem herhaaldelijk afschriften van de desbetreffende notariële akten, koopovereenkomsten en de volmachten heeft toegezonden.
De overeenkomst van geldlening met [G]
5.6 Klager beklaagt zich erover dat hij een hoog bedrag aan rente heeft moeten voldoen (€ 50.000,00) en dat de geleende gelden niet afkomstig waren van [G] maar van de Rabobank.
De Kamer stelt vast dat klager een overeenkomst van geldlening met [G] is aangegaan. Het aangaan van een dergelijke overeenkomst - alsmede het bepalen van de voorwaarden die op deze overeenkomst van toepassing zijn - staat ter vrije beschikking van klager (en zijn wederpartij). De kandidaat-notaris heeft geen rol bij het vaststellen van de inhoud van de overeenkomst van geldlening zodat de klacht die hieromtrent is opgeworpen buiten beoordeling van de Kamer hoort te blijven.
Onpartijdigheid
5.7 Op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is aangevoerd komt de kamer tot de slotsom dat niet gebleken dat de kandidaat-notaris zich onvoldoende inspanningen heeft getroost om voldoende kennis te nemen van de problematiek tussen klager en zijn bank. Naar het oordeel van de Kamer heeft de kandidaat-notaris er ter zitting blijk van gegeven dat hij de belangen van klager (en overige betrokkenen) op correcte wijze heeft nagestreefd. De kandidaat-notaris heeft klager gewezen op de consequenties van de door hem te tekenen koopovereenkomsten terwijl de consequenties van het niet ondertekenen voor klager als voldoende duidelijk mogen worden verondersteld.
Uit hetgeen in de onderhavige procedure is aangevoerd kan niet worden afgeleid dat de kandidaat-notaris de belangen van klager uit het oog heeft verloren noch dat hij zich op enigerlei wijze partijdig heeft opgesteld. Evenmin is gebleken dat hij de schijn van partijdigheid heeft opgewekt of zijn positie als onafhankelijk adviseur te kort heeft gedaan.
Gelet op het bovenstaande zal de Kamer de klacht ongegrond verklaren.
DE BESLISSING
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-kandidaat-notarissen te Groningen:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mrs. A. Fokkema, J. Kuipers, F. Bergman, en K.H.H.J. Kuhlmann, leden, bijgestaan door mr. R. Huisman, secretaris, en ter openbare vergadering van de Kamer van 25 november 2008 uitgesproken.
rh
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.