arrestnummer:
parketnummer: 23-003676-08
datum uitspraak: 20 november 2008
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 25 juni 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-700824-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 4 april 2008 en 11 juni 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 6 november 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
zij op 22 oktober 2007 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door de voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes:
-in de buurt van het (boven)lichaam van die [slachtoffer] zwaaiende en stekende bewegingen heeft gemaakt en
-die [slachtoffer] in het rechterbeen en een arm en een vinger heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde
zij op 22 oktober 2007 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan personen genaamd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
-meermalen, met een mes, zwaaiende en stekende bewegingen in de richting van de handen van die [slachtoffer] heeft gemaakt en
-die [slachtoffer] met een mes in de rechterarm heeft gestoken en
-die [slachtoffer 2] met een mes in een vinger heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
zij op 21 september 2007 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], met kracht met haar vuist gebalde hand tegen de neus heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Zoals ook door de raadsman is bepleit acht het hof de voor een poging tot moord vereiste voorbedachte raad niet bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Noch de verklaring van de getuige [getuige 1] (pagina 25 van het dossier), noch de verklaringen van de getuige [slachtoffer 3] en de aangeefster [slachtoffer 1] kunnen onomstotelijk tot de conclusie leiden dat bij de verdachte sprake was van voorbedachte raad in de zin van een tevoren weloverwogen en goed doordacht plan om de aangeefster van het leven te beroven.
Wel acht het hof bewezen dat de verdachte opzet in de zin van voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangeefster. Immers, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte op de aangeefster is afgestormd en zwaaiend met een mes meermalen op de aangeefster heeft ingestoken, waarbij zij de aangeefster die zich met haar handtas tegen haar lichaam trachtte te beschermen heeft geraakt in haar arm, haar been en een pink. Door zo te handelen heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij de aangeefster dodelijk zou verwonden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte met betrekking tot het onder 3. tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte, die op een roltrap stond met haar vijf maanden oude baby in een maxicosi aan haar arm, zich en haar dochtertje heeft moeten verdedigen, omdat zij door de aangeefster [slachtoffer 1] in haar buik werd geschopt. Door de aangeefster in reactie daarop in het gezicht te slaan heeft de verdachte gereageerd op een wijze die voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De raadsman acht de verklaring van de getuige [getuige 2], afgelegd bij de rechter-commissaris in hoger beroep en inhoudende dat de aangeefster als eerste geweld heeft gebruikt tegen de verdachte, daarbij van doorslaggevende betekenis. Subsidiair is volgens de raadsman sprake van noodweerexces, aangezien de verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door vrees voor verder geweld van de aangeefster en als gevolg van door het eerdere geweld van de aangeefster bij de verdachte opgekomen woede.
Het hof overweegt als volgt.
De getuige [getuige 2] heeft middels een door haar geschreven brief en bij de rechter-commissaris verklaard over de gebeurtenis op 21 september 2007 in het winkelcentrum de Symfonie te Nieuw-Vennep. In de brief heeft zij aangegeven dat de verdachte plots een trap in haar buik kreeg van de overbuurvrouw, waarna de verdachte de overbuurvrouw een klap terug gaf. Bij de rechter-commissaris heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat er eerst een woordenwisseling tussen de verdachte en de buurvrouw was en dat de verdachte op een gegeven moment van deze buurvrouw een duw en een knie in haar buik kreeg. De verdachte zelf heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de aangeefster – die voor de verdachte stond op de roltrap die omhoog ging – haar heeft geschopt door met een voet naar achteren te trappen. Gelet op het feit dat de verklaringen van de getuige [getuige 2] niet eenduidig zijn en bovendien tegenstrijdig aan die van de verdachte zelf, acht het hof de verklaringen van de getuige [getuige 2] onvoldoende betrouwbaar. Het hof gaat dan ook uit van de verklaringen van de aangeefster en getuige [slachtoffer 2], nu deze verklaringen consistent zijn en elkaar ondersteunen en tevens deels, met name ten aanzien van het begin van het conflict, worden ondersteund door de verklaringen van de verdachte.
Nu ook overigens niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf of goed waartegen de verdachte zich moest verdedigen, wordt het beroep op noodweer respectievelijk noodweerexces verworpen.
Ook ten aanzien van hetgeen de verdachte onder 1. en 2. is tenlastegelegd heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe betoogd dat, nu ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde is gebleken dat de verklaring van de aangeefster [slachtoffer 1] niet betrouwbaar is, niet zonder meer kan worden uitgegaan van de verklaringen van de aangeefster ten aanzien van het onder 1. en 2. tenlastegelegde, te meer niet nu deze verklaringen zijn gekleurd door het incident op 21 september 2007. Hetzelfde dient volgens de raadsman te gelden ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer 2]. Ook deze verklaringen zijn minder betrouwbaar. Om die reden dient te worden uitgegaan van de verklaring van de verdachte dat zij, toen zij terugliep van de brievenbus, werd aangevallen, op de grond viel en toen meermalen is geschopt. Vervolgens heeft de verdachte een mes bemachtigd en uiteindelijk de aangeefster [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] met dat mes verwond. Verder was de verdachte boos omdat zij -na het incident van 21 september 2007 (feit 3)- opnieuw werd aangevallen, en bovendien al eerder bedreigingen, en pesterijen jegens haar waren voorgevallen en zij meermalen was gediscrimineerd. Ook in deze situatie is naar de mening van de raadsman sprake van noodweer dan wel noodweerexces.
Ook dit standpunt van de raadsman wordt door het hof niet gevolgd.
De lezing van de verdachte dat zij onverhoeds werd aangevallen, meermalen geschopt en geslagen en tegen de grond werd gewerkt staat op zichzelf en wordt niet door andere verklaringen ondersteund. Deze lezing van de verdachte acht het hof daarom onaannemelijk.
Mede gelet op hetgeen het hof hiervoor ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde feit heeft overwogen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 2], ziet het hof geen aanleiding thans ten aanzien van de onderhavige feiten de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in twijfel te trekken, te meer niet nu deze worden ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 3] en andere bewijsmiddelen. Dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf of goed waartegen de verdachte zich moest verdedigen is dan ook niet aannemelijk geworden. De verweren worden mitsdien verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende rapporten met betrekking tot de verdachte:
- een “Pro Justitia” rapportage van 25 januari 2008, opgemaakt door drs. M.H. Keppel, psycholoog;
- een “Pro Justitia” rapportage van 20 februari 2008, opgemaakt door S.M.E Schopman, psychiater in opleiding onder supervisie van dr. D.J. Ploem, psychiater;
Het rapport van Keppel, voornoemd, houdt als conclusie en advies – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis niet anderszins omschreven. Tevens is sprake van cannabismisbruik en mogelijk van een posttraumatische stressstoornis. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Het tenlastegelegde is primair gerelateerd aan de ziekelijke stoornis en secundair aan de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene. Haar gedragskeuzes c.q. gedragingen werden tijdens het tenlastegelegde volledig gestuurd door haar psychose. Voor het tenlastegelegde kan betrokkene ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Betrokkene heeft geen inzicht in haar ziekte. De aard van de stoornis maakt dat betrokkene, zonder adequate behandeling, psychotisch zal blijven en derhalve haar gedrag niet zal kunnen bijsturen. Behandeling is nodig om de kans op recidive te verkleinen. Betrokkene heeft al verschillende behandelingen gehad, waarbij is gebleken dat zij niet heeft kunnen profiteren van ambulante behandeling. Gezien de psychose dient betrokkene met antipsychotica te worden behandeld. Een klinische behandeling wordt hierbij noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt om betrokkene de strafrechtelijke maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen.
Het rapport van Schopman en Ploem, voornoemd, houdt als conclusie en advies – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis, waarbij betrokkenen de waan heeft dat haar buren het op haar gemunt hebben. Mogelijk is er sprake van een schizofrene ontwikkeling. Verder heeft zij een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis. De ziekelijke stoornis van de betrokkene (psychose) beperkt haar in haar zicht op de realiteit. Ten tijde van het tenlastegelegde was betrokkene vanuit haar psychotische angst zeer oordeels- en kritiekgestoord. Zij handelde volledig vanuit haar psychotische overtuigingen. Geadviseerd wordt de betrokkene ontoerekeningsvatbaar te achten voor het tenlastegelegde.
Betrokkene dient behandeld te worden voor haar psychotische stoornis, waarbij er ook aandacht zal zijn voor haar persoonlijkheidsstoornis. Zonder begeleiding en behandeling is de kans op recidive groot. Behandeling dient primair klinisch plaats te vinden. Tot op heden heeft betrokkene nog nooit antipsychotische medicatie gekregen en dit lijkt wel wenselijk. Geadviseerd wordt betrokkene de strafrechtelijke maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen, bij voorkeur in een forensisch psychiatrische setting. Na een klinische periode zal betrokkene waarschijnlijk langdurig ambulant begeleid moeten worden. Na afloop van de strafrechtelijke maatregel kan volgens de deskundigen naar inzicht van de kliniek bekeken worden of een BOPZ maatregel noodzakelijk is.
De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat de rapportages van de psycholoog en de psychiater niet door het hof kunnen worden gebruikt, omdat daarin steeds een negatief beeld van de verdachte wordt geschetst. Meer in het bijzonder heeft de raadsman aangevoerd dat in de definitieve rapportage van Schopman en Ploem – in tegenstelling tot in de met de verdachte besproken concept-rapportage – de postieve informatie van een vriend van de verdachte, [vriend verdachte], is weggelaten.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Anders dan de raadsman heeft gesteld wordt in de rapportages door de deskundigen een genuanceerd beeld van de verdachte gegeven, waarbij gebruik is gemaakt van informatie van derden en waarbij zowel positieve als negatieve aspecten omtrent de verdachte zijn belicht. Het enkele feit dat de informatie afkomstig van een vriend van de verdachte, [vriend verdachte], niet in de definitieve rapportage van Schopman en Ploem is opgenomen, maakt deze rapportage geenszins onbetrouwbaar. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het hof neemt de conclusies uit de beide deskundigenrapportages over en maakt deze tot de zijne.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar is, omdat dit niet aan haar kan worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van haar geestvermogens.
De verdachte dient om die reden van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte -voor het haar onder 1 primair (voor zover inhoudende poging tot moord), 2 primair en 3 tenlastegelegde- ontslagen van alle rechtsvervolging en de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair (poging tot moord), 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, meerdere pogingen tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte heeft een buurtgenoot en haar ouders met een mes aangevallen naar aanleiding van een al langer durend conflict. Voor de deur van de woning van de buurtgenoot heeft zij meerdere malen met een mes in de richting van de bovenlichamen van de slachtoffers gestoken. Dezen hebben hierbij het geluk gehad niet op ernstige wijze of zelfs dodelijk te zijn getroffen. Ruim een maand eerder had de verdachte de buurtgenoot al mishandeld in een winkelcentrum.
Naar de ervaring leert hebben slachtoffers van dit soort geweldsdelicten in psychisch opzicht nog geruime tijd met de gevolgen van het jegens hen gepleegde geweld te kampen. Uit zich bij de stukken bevindende slachtofferverklaring en schadeonderbouwingsformulieren blijkt dat dit ook het geval is bij de slachtoffers in deze strafzaak. Voorts brengen delicten als deze in de samenleving angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof heeft behoudens de eerdergenoemde deskundigenrapportages van Keppel, Schopman en Ploem, voorts nog kennis genomen van het omtrent de verdachte opgestelde voorlichtingsrapport van mevrouw D. van Reeuwijk van de Reclassering Nederland te Tilburg van 27 maart 2008.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 november 2008 is de verdachte eerder veroordeeld ter zake geweldsdelicten.
Op grond van hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen is het hof – met de deskundigen Keppel, Schopman en Ploem – van oordeel dat de kans op recidive bij de verdachte zonder gerichte behandeling van haar psychotische stoornis en persoonlijkheidsstoornis zeer groot is. Gelet op eerdergenoemd uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, de bij de verdachte aanwezige psychotische stoornis en persoonlijkheidsstoornis en gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten is het hof van mening dat de verdachte een gevaar oplevert voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.
Gebleken is voorts dat de verdachte weliswaar in het verleden heeft deelgenomen aan een aantal ambulante behandeltrajecten, echter zonder resultaat en dat zij niet eerder met antipsychotica of andere medicatie is behandeld. Ook thans is de verdachte blijkens haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep niet voor enige behandeling gemotiveerd.
Het voorgaande is voor het hof aanleiding de op pagina 5 weergegeven adviezen van de deskundigen Keppel, Schopman en Ploem te volgen en aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op te leggen, aangezien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist.
Anders dan de rechtbank in eerste aanleg heeft beslist en thans door de advocaat-generaal is gevorderd ziet het hof geen reden om de verdergaande maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen. Het hof acht met de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis de hierboven bedoelde veiligheid voldoende gewaarborgd, juist nu de op te leggen maatregel kan worden gevolgd door een gedwongen opname in het kader van een aansluitende BOPZ-maatregel, waarbij ook dan een rechterlijke toetsing plaatsvindt en rekening wordt gehouden met alle betrokken belangen.
Tenslotte merkt het hof op dat het, nu de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, niet toekomt aan de bespreking van de strafmaatverweren op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht, zoals weergegeven in de pleitnota van de raadsman.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 45, 57, 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde, te weten EUR 1208,85.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde, te weten EUR 652,85.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen, te weten EUR 502,85. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep niet opnieuw als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde, te weten EUR 1134,85.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen, te weten EUR 884,85. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 1134,85 zoals door haar in eerste aanleg is gevorderd.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde, te weten EUR 245,95.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen, te weten EUR 100,00. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 245,95 zoals door haar in eerste aanleg is gevorderd.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde evenwel niet strafbaar en ontslaat de verdachte terzake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van 1 (één) jaar.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de op bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 tot en met 7 vermelde goederen.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten de op de op bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 8 tot en met 10 vermelde goederen.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 3] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten het op de op bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 11 vermelde goed.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 1] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de op bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 12, 13 en 14 vermelde goederen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], wonende te Nieuw-Vennep, rekeningnummer 423976796, een bedrag van EUR 1.208,85 (duizend tweehonderdacht euro en vijfentachtig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2], wonende te Hillegom, rekeningnummer 568923081, een bedrag van EUR 502,85 (vijfhonderdtwee euro en vijfentachtig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3], wonende te Hillegom, rekeningnummer 568923081, een bedrag van EUR 849,90 (achthonderdnegenenveertig euro en negentig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], wonende te Nieuw-Vennep, rekeningnummer 423976796, een bedrag van EUR 100,00 (honderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. E. Mijnsberge en mr. H.S.G. Verhoeff, in tegenwoordigheid van mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 november 2008.