arrestnummer:
parketnummer: 23-001548-07
datum uitspraak: 22 januari 2008
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-457429-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats[ op [geboortedaum],
wonende op het adres [woonplaats],
thans gedetineerd in PI .
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 februari 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 15 november 2006 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
hij op 13 april 2006 te Diemen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet De Jong bij de keel heeft gepakt en een shirt of doek in haar mond heeft gestopt en tegelijkertijd haar neus heeft dichtgeknepen en vervolgens de handen van De Jong met een snoer van een oplader van een telefoon heeft vastgebonden en een kussen over het hoofd van De Jong gelegd en op dat kussen heeft geduwd;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
hij op 13 april 2006 te Diemen door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij [slachtoffer 1] door haar meermalen in het gezicht te slaan gedwongen te dulden dat hij haar borsten en vagina betastte en bevoelde en gedwongen de penis van hem, verdachte, vast te pakken en af te trekken;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 13 april 2006 te Diemen, telkens met [slachtoffer 1], geboren op 4 mei 1991, en [slachtoffer 2], geboren op 21 juli 1989, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het telkens ontuchtig betasten en bevoelen van de vagina en borsten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 13 april 2006 te Diemen, telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op 4 mei 1991, en [slachtoffer 2], geboren op 21 juli 1989, bestaande die ontucht hierin dat hij telkens de borsten en vagina van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft betast en bevoeld;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
hij op 13 april 2006 te Diemen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] heeft geduwd en in de nek heeft geslagen, waardoor [slachtoffer 1] van de trap is gevallen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van een verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting gesteld dat de verklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de politie hebben afgelegd, niet voor het bewijs van het tenlastegelegde kunnen worden gebruikt nu van deze verklaringen geen bandopnames zijn gemaakt, terwijl dit wel wordt voorgeschreven door de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Genoemde aanwijzing van het openbaar ministerie is op 15 februari 2005 in werking getreden en bepaalt dat, indien sprake is van een verdenking van seksueel misbruik binnen een afhankelijkheidsrelatie, van de verklaring van aangifte een bandopname dient te worden gemaakt, teneinde in het belang van de waarheidsvinding inzicht te verschaffen in de letterlijke tekst van die aangifte. In de onderhavige zaak was ten tijde van de aangifte door [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 1], zoals gedaan in april en mei 2006, sprake van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de aangeefsters en de verdachte. Nu niet is gebleken dat de politie van deze verklaringen een bandopname heeft gemaakt, is naar het oordeel van het hof sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof stelt voorop dat het verhoor van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de politie voor het overige op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat geen leidende vragen zijn gesteld. Gelet voorts op de consistentie en het gedetailleerde karakter van de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen en de omstandigheid dat deze op essentiële onderdelen steun vinden in de overige bewijsmiddelen, komt het hof tot het oordeel dat de verdachte door het niet naleven van genoemd voorschrift in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik niet zodanig in zijn verdediging is geschaad, dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen. Het hof verwerpt het verweer.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de verdachte van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, nu de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] inconsistent en onbetrouwbaar zijn en slechts waren bedoeld om de verdachte, die in de ogen van de aangeefsters een te strenge opvoeding hanteerde, uit huis te krijgen.
Deze verklaringen kunnen derhalve niet voor het bewijs worden gebruikt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De bij de politie afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn consistent en zodanig gedetailleerd dat deze naar het oordeel van het hof een hoog betrouwbaarheidsgehalte hebben. Zo verklaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder meer dat de verdachte enige tijd nadat hij bij hen was komen wonen, is begonnen met het betasten van hun borsten en vagina. Nadat zij daar met hun moeder over hadden gesproken, heeft er een familieberaad plaatsgevonden, waarbij ook de biologische vader van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig was. Hierna zijn de seksuele handelingen een periode gestopt, waarna de verdachte daarmee opnieuw is begonnen. Voorts verklaart [slachtoffer 1] over het gebeuren op 13 april 2006 onder meer: “[verdachte] pakte bij mij mijn keel, stopte die doek/dat shirt weer in mijn mond en kneep mijn neus dicht met zijn hand.
Ik bleef tegenspartelen, trappen en trachtte mijn handen los te rukken” en “Ondertussen maakte ik zulke rare geluiden. Dat kwam omdat ik praktisch geen adem meer kreeg. Ik had werkelijk het idee had dat ik dood zou gaan” en “Omdat het nog maar 11.00 uur was en mijn moeder pas om 16.00 uur thuis kwam, heb ik het maar opgegeven”en “Vervolgens ben ik tegen [verdachte] gaan praten. Dan wordt hij weer wat rustiger” en “Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Wat heb ik je aangedaan, nu ben ik zeker iedereen kwijt” en “Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij psychisch gestoord is” en “Ik hoorde hem nog zeggen: “Dan ga ik maar, dit is de laatste keer dat ik je zie”, terwijl die verklaringen voorts steun vinden in de overige te bezigen bewijsmiddelen, waaronder:
- het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 29 mei 2006, waarin hij onder meer verklaart dat er in 2003 een gesprek heeft plaatsgevonden met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], hun moeder en hun biologische vader, waarbij de verdachte werd beschuldigd van handtastelijkheden bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2];
- een geneeskundige verklaring van 13 april 2006, blijkens welke verklaring het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel past bij hetgeen zij over het gebeuren heeft verklaard.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen, ook wat betreft de stelling dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hun aangifte slechts zouden hebben willen bereiken dat de verdachte het huis zou verlaten.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde nu het vereiste opzet op doodslag, dan wel zware mishandeling ontbreekt.
Het hof verwerpt ook dit verweer en overweegt hieromtrent dat de verklaring van aangifte van [slachtoffer 1] inhoudt dat de verdachte haar onder meer bij de keel heeft gepakt, een shirt of doek in haar mond heeft gestopt en tegelijkertijd haar neus heeft dichtgeknepen, vervolgens haar handen boven haar hoofd heeft vastgebonden, een kussen over haar hoofd heeft gelegd en op dat kussen heeft geduwd. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij zichzelf rare geluiden hoorde maken, omdat zij praktisch geen adem meer kreeg. Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
en
ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan
6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg aan de verdachte is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een aanzienlijke periode seksuele handelingen gepleegd met de dochters van zijn toenmalige partner - bij wie hij inwoonde - die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, welke handelingen bestonden uit het betasten en bevoelen van hun borsten en vagina. Daarnaast heeft de verdachte zich op 13 april 2006 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, mishandeling en aanranding van [slachtoffer 1] door haar borsten en vagina te betasten en haar te dwingen hem, verdachte, af te trekken. Bij die gelegenheid heeft de verdachte [slachtoffer 1] onder meer een doek of shirt in haar mond gestopt en gelijktijdig haar neus dichtgeknepen, haar handen vastgebonden en een kussen op haar hoofd geduwd, waardoor zij bijna geen adem meer kreeg. Ook heeft de verdachte [slachtoffer 1] geduwd en in de nek geslagen, waardoor zij van de trap is gevallen. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van het jegens haar uitgeoefende geweld letsel en pijn opgelopen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften laten prevaleren boven het recht op eerbiediging van de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers, hetgeen naar de ervaring leert voor hen nadelige psychische gevolgen van langere duur mee kan brengen.
Daarnaast heeft de verdachte misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als inwonend partner van hun moeder op zijn slachtoffers had en heeft hij het vertrouwen dat zij uit dien hoofde in hem zouden moeten kunnen stellen, ernstig beschaamd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 november 2007 is verdachte eerder ter zake van een strafbaar feit veroordeeld.
Het hof heeft voorts gelet op de inhoud van de volgende over de verdachte uitgebracht rapporten:
- een rapport van psychologisch onderzoek, opgemaakt op 15 september 2006 door drs. G.J.W. Pol, psycholoog;
- een voorlichtingsrapport van de reclassering Nederland, unit Flevoland, opgemaakt op
27 juli 2007 door I. Stiphout, reclasseringswerker.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 246, 247, 249, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.P.A. Boersma en mr. D.J.M.W. Paridaens, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2008.
Mr. Boersma is buiten staat het verkorte arrest mede te ondertekenen.