ECLI:NL:GHAMS:2008:BJ7448

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.008.445-01 en 200.008.447-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangakkoord en toelating tot schuldsanering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben appellanten X en Y, echtelieden wonende te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek tot een dwangakkoord en de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Amsterdam had op 17 juni 2008 hun verzoeken afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat de schuldeisers, waaronder de Belastingdienst en een tandarts, in redelijkheid hun instemming met de aangeboden schuldregeling konden weigeren. De rechtbank oordeelde dat de aflossingscapaciteit van appellanten in de toekomst zou toenemen, wat hen in staat zou stellen om meer af te lossen dan in de aangeboden regeling was voorzien.

Appellanten betwistten dat zij niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. Zij voerden aan dat zij niet wisten dat zij de voorlopige teruggave van de Belastingdienst onterecht hadden ontvangen en dat de schuld aan de tandarts te beperkt was om de schuldsanering te weigeren. Het hof oordeelde echter dat appellanten niet voldoende hadden aangetoond dat zij te goeder trouw waren. De schuld aan de Belastingdienst was ontstaan door een onterechte teruggave, waarvan appellanten op de hoogte hadden moeten zijn. Ook de schuld aan de tandarts was niet goed onderbouwd door mevrouw Y, die niet had aangetoond dat zij te goeder trouw was.

Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de schuldeisers in redelijkheid hun instemming met de schuldregeling konden weigeren. De afwijzing van het verzoek tot dwangakkoord leidde ook tot de afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigde de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en stelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij in de toekomst aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 19 september 2008 in de zaak met zaaknummers 200.008.445/01 en 200.008.447/01 van:
1. X,
2. Y,
echtelieden,
beiden wonende te Amsterdam,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. J.C.R. de Lyon, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellanten zijn bij per fax op 25 juni 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2008 met de rekestnummers 08.691 en 08.692, waarbij het verzoek ex artikel 287a van de Faillissementswet – hierna dwangakkoord – is afgewezen. Voorts zijn appellanten in het hierboven genoemde verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2008 met de rekestnummers 08.693 en 08.694, waarbij het verzoek van appellanten tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.
1.2 Bij fax van 2 september 2008 en 4 september 2008 heeft mr. De Lyon producties aan het hof doen toekomen.
1.3 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 9 september 2008. Bij die behandeling zijn appellanten verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Voort is een beëdigd tolk, de heer M. Essebai, verschenen.
1.4 De advocaat heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepleit aan de hand van de door hem, ter terechtzitting, aan het hof overgelegde pleitnotities.
2. De gronden van de beslissing
2.1 Het hof dient eerst het hoger beroep van het vonnis waarbij het dwangakkoord is afgewezen te beoordelen.
2.2 De rechtbank heeft op de in de beslissing waarvan beroep vermelde gronden het verzoek tot dwangakkoord afgewezen. De Belastingdienst en tandarts A hebben de aangeboden schuldregeling niet aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de hierboven genoemde schuldeisers hun instemming met deze schuldregeling in redelijkheid mogen weigeren, aangezien aannemelijk is geworden dat er bij toepassing van de schuldsaneringsregeling uitzicht is op een hogere aflossing van de schulden dan de schuldeisers is aangeboden. Daartoe overweegt de rechtbank - kort gezegd – dat mevrouw Y heeft nagelaten aannemelijk te maken dat zij arbeidsongeschikt is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taalachterstand van mevrouw Y de toetreding tot de arbeidsmarkt niet onmogelijk maakt.
2.3 In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.3.1 De heer X ontvangt sinds 2000 een uitkering. Sinds 1 januari 2006 ontvangt hij een WAO-uitkering. Mevrouw Y is blijkens het medisch advies van de GGD Amsterdam van 27 augustus 2008 voor ongeveer 20 uur per week arbeidsgeschikt. De totale schuldenlast bedraagt blijkens de verklaring van artikel 285 sub a Fw per 21 april 2008 € 24.209,70. De aangeboden schuldregeling houdt in dat de concurrente schuldeiser 7,46% en de preferente schuldeisers 14,92% voldaan krijgen tegen finale kwijting.
2.3.2 Appellanten betwisten dat de Belastingdienst en tandarts A in redelijkheid tot de afwijzing van de aangeboden schuldregeling hebben kunnen komen. Hiertoe voeren zij aan dat mevrouw Y zich thans inspant een baan te verkrijgen. Zij heeft zich aangemeld voor een project waarbij zij begeleid wordt bij het verkrijgen van een baan. Voorts geven appellanten aan dat bij het verwerven van inkomsten uit arbeid door mevrouw Y het verkrijgen van inkomen door haar gevolgen heeft voor de hoogte van de zorgtoeslag en de huurtoeslag.
2.4 Bij de beoordeling van het verzoek tot dwangakkoord stelt het hof voorop dat dit verzoek slechts kan worden toegewezen indien de schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeisers hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van appellanten of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
2.5 Het hof is van oordeel dat de Belastingdienst en tandarts A in redelijkheid tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling hebben kunnen komen. Daartoe wordt als volgt overwogen. De aangeboden schuldregeling is gebaseerd op een aflossingscapaciteit van € 62,- per maand. Aannemelijk is echter dat indien mevrouw Y in de toekomst gedurende 20 uur per week betaalde arbeid gaat verrichten de aflossingscapaciteit zal stijgen. Appellanten hebben nagelaten aan te tonen dat door een uit voornoemde inkomstenverwerving voortvloeiende verlaging van de zorg- en de huurtoeslag (in combinatie met kosten verbonden aan de toelating tot de WSNP) van een stijging van de aflossingscapaciteit geen sprake zou zijn. Het voorgaande staat aan de toewijzing van het verzoek tot dwangakkoord in de weg. De beslissing van de rechtbank dient derhalve te worden bekrachtigd.
2.6 Als gevolg van de afwijzing van het verzoek tot dwangakkoord dient het hof het hoger beroep tegen het vonnis waarbij de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen te beoordelen.
2.7 De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling overeenkomstig artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet (Fw) afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn appellanten niet te goeder trouw ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan de Belastingdienst. Voorts is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat mevrouw Y te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan de tandarts. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van mevrouw Y onvoldoende aannemelijk is dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen.
2.8 Appellanten hebben betwist dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan de Belastingdienst en de tandarts niet te goeder trouw zijn geweest. Ten aanzien van de schuld aan de Belastingdienst voeren appellanten – onder meer - aan dat zij niet wisten dat zij de voorlopige teruggave onterecht hadden ontvangen. Daarnaast geven appellanten aan dat zij slechts éénmaal onterecht een voorlopige teruggave hebben ontvangen. Appellanten merken op dat de schuld aan de tandarts een te beperkte omvang heeft om op grond van deze schuld de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af te wijzen.
Tot slot geeft mevrouw Y aan dat zij de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling zal kunnen voldoen nu zij bij het zoeken naar een baan begeleid wordt door de Dienst Werk en Inkomen.
2.9 Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling dient de schuldenaar op grond van artikel 288 lid 1 sub b Fw voldoende aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Aangezien met betrekking tot de schuld aan de Belastingdienst niet is gebleken van een fout bij de fiscus en bovendien op de voorlopige teruggave stond vermeld dat de mogelijkheid bestond dat er bij de definitieve teruggave uit zou komen dat er een bedrag terugbetaald zou moeten worden oordeelt het hof dat appellanten wisten of behoorden te weten, althans te begrijpen, dat de voorlopige teruggave kon worden teruggevorderd indien de aangifte definitief zou zijn vastgesteld. Van goede trouw kan derhalve reeds hierom niet worden gesproken. Dat het gaat om een eenmalige onterechte teruggave doet daar niet aan af.
Voorts heeft mevrouw Y nagelaten te onderbouwen dat zij te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan de tandarts. Deze schuld is ontstaan nadat de zorgverzekeraar na meerdere verzoeken tot het voldoen van de betalingsregeling de aanvullende zorgverzekering heeft opgeschort. Hiervan heeft de zorgverzekeraar appellanten op 17 oktober 2007 bericht. De schuld aan de tandarts is ontstaan op
23 november 2007. Mevrouw Y wist of behoorde te begrijpen dat de door haar ondergaande behandeling niet door de zorgverzekeraar werd vergoed.
2.10 Gelet op het onder 2.9 overwogene zal het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigen.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam met de rekestnummers 08.691 en 08.692;
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam met de rekestnummers 08.693 en 08.694.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, M.W.E. Koopmann en S. Clement en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 19 september 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.