ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3441

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.014.138-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van een derde als gevoegde partij in hoger beroep en de ontvankelijkheid van de verhuurder in het verzoek tot ontruiming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet. De stichting Ymere, als verhuurder, had een verzoek ingediend om ontruiming van een woning, die door [geïntimeerde 1] werd gehuurd. De rechtbank had eerder Ymere verboden om tot ontruiming over te gaan, wat Ymere in hoger beroep aanvecht. De zaak kwam aan de orde nadat [geïntimeerde 2] zich als gevoegde partij aan de zijde van [geïntimeerde 1] had willen voegen. Het hof moest beoordelen of [geïntimeerde 2] ontvankelijk was in haar verzoek tot voeging, ondanks dat dit verzoek pas in hoger beroep was ingediend. Het hof oordeelde dat er geen wettelijke bepaling is die dit verbiedt en dat [geïntimeerde 2] voldoende belang had bij haar verzoek, gezien haar relatie met [geïntimeerde 1] en haar zwangerschap. Hierdoor werd [geïntimeerde 2] als gevoegde partij toegelaten.

Daarnaast oordeelde het hof dat Ymere niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar hoger beroep, omdat zij geen belang meer had bij haar verzoek tot ontruiming, nu [geïntimeerde 1] inmiddels was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof benadrukte dat de verhuurder, gezien artikel 305 lid 2 van de Faillissementswet, geen belang meer had in deze procedure. De uitspraak van het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en legde Ymere de kosten van de procedure op, zowel aan de zijde van [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2].

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 4 november 2008 in de zaak met zaaknummer 200.014.138/01 van:
de stichting STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. E. van der Hoeden te Amsterdam,
t e g e n
1. [geïntimeerde 1],
wonende aan de [straat],
te [postcode] [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.P. Hendriks te Amsterdam,
2. [geïntimeerde 2],
wonende aan de [straat],
te [postcode] [woonplaats],
GEVOEGDE PARTIJ AAN DE ZIJDE VAN GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante – Ymere – is bij op 22 september 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2008 met zaaknummer/rekestnummer FT RK 08.1252, waarbij het verzoek van geïntimeerde – [geïntimeerde 1] – tot het geven van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287 lid 4 Faillissementswet (Fw.) is toegewezen.
1.2. [geïntimeerde 1] heeft bij op 29 september 2008 ter griffie van het hof ingekomen verweerschrift gevorderd Ymere in haar hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren subsidiair het hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van Ymere in de kosten van deze procedure.
1.3. Bij op 29 september 2008 ter griffie ingekomen verzoekschrift tevens verweerschrift heeft
[geïntimeerde 2] – [geïntimeerde 2] – verzocht haar in deze procedure toe te laten als gevoegde partij aan de zijde van [geïntimeerde 1].
1.4. Het incidentele verzoek tot voeging alsmede het hoger beroep zijn behandeld ter terechtzitting van
10 oktober 2008. Bij die behandeling is namens Ymere
[X] verschenen, bijgestaan door mr. Van der Hoeden voornoemd. Ook is [geïntimeerde 1] verschenen, vergezeld van mr. Hendriks voornoemd. Namens [geïntimeerde 2] is mr. Korver voornoemd verschenen.
2. De beoordeling in het incidentele verzoek tot voeging
2.1. In de eerste plaats is de vraag aan de orde of
[geïntimeerde 2] ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek om zich te mogen voegen aan de zijde van [geïntimeerde 1]. [geïntimeerde 2] heeft gesteld dat zij belang heeft bij haar verzoek op grond van het volgende. De rechtbank heeft in de bestreden beslissing Ymere als verhuurder verboden tot ontruiming van de door [geïntimeerde 1] gehuurde woning over te gaan. Daar [geïntimeerde 2] staat ingeschreven op hetzelfde adres als [geïntimeerde 1], met hem op dat adres in gezinsverband samenwoont en bovendien hoogzwanger is van een kind van hem, heeft zij op grond van familieleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens belang bij voortzetting van de bewoning. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft haar raadsman ter zitting in hoger beroep een akte erkenning door [geïntimeerde 1] van de ongeboren vrucht aan het hof getoond.
2.2. Ymere heeft zich op het standpunt gesteld dat
[geïntimeerde 2] in haar incidentele verzoek tot voeging niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij dit verzoek pas in hoger beroep heeft ingediend. Ten aanzien van het belang van [geïntimeerde 2] bij dat verzoek heeft Ymere het volgende naar voren gebracht. Ymere heeft niet bestreden dat [geïntimeerde 2] op het desbetreffende adres staat ingeschreven, maar heeft betwist dat [geïntimeerde 2] een relatie heeft met [geïntimeerde 1], zodat zij de bescherming op grond van familieleven in de zin van genoemd Verdrag ontbeert. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] kunnen elkaar namelijk niet verstaan, niet alleen gezien hun Turkse ([geïntimeerde 1]) en Bulgaarse ([geïntimeerde 2]) nationaliteit, maar ook omdat zij beiden in een eerdere procedure een andere tolk hadden, [geïntimeerde 1] een tolk die vertaalde in het Turks en [geïntimeerde 2] een tolk die in het Bulgaars tolkte. Daarbij staan er nog twee personen van Bulgaarse nationaliteit op het adres ingeschreven, niet zijnde de kinderen van [geïntimeerde 2]. Bovendien heeft [geïntimeerde 2] in een - aan dit geding voorafgaande - kort gedingprocedure betoogd dat zij niet met [geïntimeerde 1] samenwoont. Van een belang van [geïntimeerde 2] bij haar verzoek tot voeging is volgens Ymere dan ook onvoldoende gebleken.
2.3. Het hof oordeelt als volgt.
Er is geen wettelijke bepaling die verbiedt dat een derde als gevoegde partij aan de zijde van één van de procederende partijen wordt toegelaten, indien dit verzoek eerst in hoger beroep is ingediend. [geïntimeerde 2] kan dan ook in haar desbetreffende verzoek worden ontvangen.
Ten aanzien van de gevraagde voeging geldt voorts dat een dergelijk verzoek toelaatbaar is, indien de verzoekende partij daarbij belang heeft teneinde benadeling of verlies van een haar toekomend recht te voorkomen. Gelet op de door (de raadsman van) [geïntimeerde 2] getoonde akte waarbij [geïntimeerde 1] het ongeboren kind van [geïntimeerde 2] heeft erkend, is voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde 2] met [geïntimeerde 1] in gezinsverband op hetzelfde adres samenwoont, zodat zij voldoet aan genoemd criterium. [geïntimeerde 2] wordt derhalve als gevoegde partij aan de zijde van [geïntimeerde 1] toegelaten.
3. Beoordeling in de hoofdzaak
3.1. De rechtbank heeft in de beslissing waarvan
beroep Ymere verboden over te gaan tot ontruiming van de door [geïntimeerde 1] gehuurde woning aan de [straat] te [woonplaats] voor de duur van twee maanden en heeft daarbij bepaald dat deze voorziening vervalt onder meer op het moment dat de beslissing op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringregeling in kracht van gewijsde is gegaan. Op 22 september 2008 is [geïntimeerde 1] tot de schuldsaneringsregeling toegelaten.
Ymere heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat zij zich realiseert dat artikel 305 lid 2 Fw. aan toewijzing van haar vordering in hoger beroep in de weg staat, maar dat zij – kort samengevat - desalniettemin bij het hoger beroep belang heeft dat hierin is gelegen dat zij anders in het geheel niet in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord, in eerste aanleg niet, daar bij een gevraagde voorziening als de onderhavige geen wettelijke bepaling daartoe verplicht, en thans niet, daar zij vanwege een gebrek aan belang (mogelijk) niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep.
3.2. Ymere heeft vervolgens haar belang als volgt – kort samengevat - toegelicht. De rechtbank heeft elementaire beginselen van het procesrecht geschonden. Bij een voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw. zoals de onderhavige, waarvan Ymere niet op de hoogte is/wordt gesteld, dient op grond van het bepaalde in dit artikel met de belangen van alle partijen rekening te worden gehouden. Nu het horen van partijen in eerste aanleg niet wettelijk is vastgelegd, brengen volgens Ymere de maatstaven van redelijkheid en billijkheid mee dat de rechtbank teneinde de belangen van de betrokken partijen te onderzoeken met hen (telefonisch) contact opneemt alvorens op het desbetreffende verzoek te beslissen. Dit geldt in deze zaak te meer, nu [geïntimeerde 1] dan wel Insolventiebureau Zuidweg aan Ymere geen inzage heeft gegeven in het ingediende verzoekschrift en haar ook niet op de hoogte heeft gesteld van het voortraject van schuldbemiddeling. Daarnaast is gebleken dat [geïntimeerde 1] in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechtbank relevante feiten omtrent zijn herhaalde wanbetalingen en voorafgaande ontruimingsvonnissen heeft onthouden, waardoor de rechtbank op het verkeerde been is gezet. Hij heeft nagelaten de dagvaarding en een deel van het ontruimingsvonnis over te leggen. Indien de rechtbank volledig zou zijn ingelicht, zou zij volgens Ymere niet tot de gewraakte beslissing zijn gekomen en zou de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [geïntimeerde 1] niet zijn toegepast. Ymere voelt zich door de gang van zaken belemmerd in haar recht om de huurovereenkomst met een wanbetalende huurder te beëindigen en een reeds verkregen ontruimingsvonnis te executeren. Zij stelt als grote verhuurmaatschappij er belang bij te hebben dat het hof vaststelt dat degene die een beroep doet op een voorlopige voorziening ex artikel 284 lid 4 Fw. de rechtbank volledige informatie verstrekt. Ten aanzien van de gedingkosten verzoekt Ymere deze kosten tussen partijen te compenseren.
3.3. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat Ymere bij gebreke van enig belang in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij hebben overigens de stellingen van Ymere bestreden.
3.4. Het hof oordeelt als volgt.
Gelet op het feit dat [geïntimeerde 1] op 22 september 2008 tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten, kan het hof niet anders concluderen dan dat Ymere in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij bij dit verzoek gelet op artikel 305 lid 2 Fw. geen belang meer heeft. Dit brengt mee dat over hetgeen overigens door Ymere naar voren is gebracht niet kan worden geoordeeld.
3.5. Ten overvloede merkt het hof op dat Ymere verschillende rechtsmiddelen ter beschikking staan teneinde de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [geïntimeerde 1] trachten te bewerkstelligen, hetzij door de bewindvoerder dan wel de rechter-commissaris in te lichten over het feit dat [geïntimeerde 1] in haar visie de rechtbank bij zijn desbetreffende verzoek relevante informatie heeft onthouden teneinde (één van) hen te bewegen de rechtbank de beëindiging van de schuldsaneringsregeling te laten uitspreken, hetzij door zelf een verzoek tot tussentijdse beëindiging bij de rechtbank in te dienen.
3.6. Gelet op het voorgaande behoeft het overige door partijen over en weer nog naar voren gebrachte geen verdere bespreking. Beslist wordt als volgt. Ymere zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
4. De beslissing
Het hof:
in het incident:
staat [geïntimeerde 2] toe zich in de onderhavige procedure te voegen aan de zijde van [geïntimeerde 1];
in de hoofdzaak en in het incident:
verklaart Ymere niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
veroordeelt Ymere in de kosten van deze procedure aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 303,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris van de advocaat, op de voet van artikel 243 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te betalen aan de griffier van dit hof;
veroordeelt Ymere in de kosten van deze procedure aan de zijde van [geïntimeerde 2] begroot op € 303,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris van de advocaat, op de voet van artikel 243 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te betalen aan de griffier van dit hof;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, M.W.E. Koopmann en S. Clement en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 4 november 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.