GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
beschikking van de familiekamer van 30 september 2008
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, verder te noemen "de man",
advocaat: mr. F.B. Falkena,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. J.M. Uittenhout.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 6 februari 2008, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 235502/FA RK 07-4804.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 april 2008, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en zijn inleidend verzoek van 14 augustus 2007 alsnog integraal toe te wijzen en subsidiair de bestreden beschikking -al dan niet onder verbetering van gronden- te herzien en aan te passen, zoals het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 juli 2008, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 11 september 2008 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. J.A. van Laar, advocaat te Woudenberg, en de vrouw bijgestaan door haar advocaat.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van 26 augustus 2008 van de advocaat van de vrouw met bijlagen en een brief van 29 augustus 2008 van de advocaat van de man met bijlagen.
3.1 Partijen zijn op 18 september 1970 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie thans meerderjarige kinderen geboren. Partijen leven sinds november 1988 gescheiden van elkaar. De kinderen van partijen waren toen 17, 13 en 9 jaar oud.
3.2 Bij vonnis van 27 mei 1992 heeft de rechtbank Utrecht echtscheiding tussen hen uitgesproken. Het echtscheidingsvonnis is op 2 juli 1992 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3 Bij voormeld echtscheidingsvonnis heeft de rechtbank voorts, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ƒ 2.950,- per maand zal voldoen. Deze bijdrage beloopt met ingang van 1 januari 2008 ingevolge de wettelijke indexering € 1.969,94 per maand.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 14 augustus 2007, heeft de man verzocht het vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 mei 1992 te wijzigen en zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van 1 juli 2007 vast te stellen op nihil en te beëindigen, althans vast te stellen op een nader te bepalen lager bedrag dan het geldende bedrag en met ingang van de datum die de rechtbank juist acht, zulks met uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking, kosten rechtens.
3.5 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank de periode gedurende welke de man aan de vrouw een bijdrage moet betalen verlengd tot 30 oktober 2011, welke termijn te zijner tijd voor verlenging vatbaar is, het meer of anders verzochte afgewezen en bepaald dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
3.6 De man, geboren op 9 april 1946, woont samen met [A.] (verder te noemen “[A.]”). Sinds 1 januari 2008 heeft de man zijn werkzaamheden als huisarts te [woonplaats] gestaakt. Het pensioen van de man bedraagt blijkens de overgelegde specificatie van februari 2008 € 5.526,50 bruto ( € 3.266,63 netto) per maand. Daarnaast verricht de man op basis van een nulurencontract parttime werkzaamheden bij de Sichting Reijnaerde.
3.7 De woonlast van de man en [A.] bedraagt € 885,63 aan hypotheekrente per maand.
3.8 De vrouw, geboren op 30 oktober 1946, is werkzaam bij een reïntegratiebedrijf voor 3 dagen in de week. Haar inkomen uit arbeid bedraagt € 1.856,25 bruto (€ 1.532,- netto) per maand. Sinds 1 oktober 2006 ontvangt zij een pensioen van € 459,18 bruto (€ 281,60 netto) per maand. De vrouw beschikt voorts over een tweetal lijfrentes/levensverzekeringen:
- Koersplan, waarvan de waarde per 31 december 2007 € 12.505,54 is, en
- Stad Rotterdam Verzekeringen, waarvan de waarde per 1 januari 2007 € 32.360 is.
Zij heeft tot slot een vermogen van circa € 45.000,-
3.9 De woonlast van de vrouw bedraagt € 512,55 aan hypotheekrente per maand.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel II, lid 2 van de overgangsbepalingen, behorende bij de Wet limitering van alimentatie van 28 april 1994, Stb. 324 (verder te noemen: “het overgangsrecht bij de WLA”), beëindigt de rechter de verplichting op verzoek van degene, die op grond van een vóór de inwerkingtreding van deze wet gewezen rechterlijke uitspraak verplicht is een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken, indien deze op of na dat tijdstip vijftien jaren heeft geduurd, tenzij hij van oordeel is dat beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van degene die tot uitkering gerechtigd is kan worden gevergd. In dat geval stelt de rechter op verzoek van de tot uitkering gerechtigde alsnog een termijn vast. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de vastgestelde termijn na ommekomst al dan niet mogelijk is.
4.2 De vrouw heeft niet betwist dat de verplichting van de man tot betaling van alimentatie op 2 juli 2007 vijftien jaar heeft geduurd, hetgeen tot gevolg heeft dat het verzoek van de man in beginsel toewijsbaar is.
4.3 Nu de vrouw stelt dat beëindiging van de uitkering op het door de man gewenste tijdstip, 1 juli 2007, zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd, dient het hof eerst te beoordelen of beëindiging voor de vrouw ingrijpend is. Beëindiging zou tot gevolg hebben dat de vrouw in inkomen achteruit gaat met € 1.969,94 bruto per maand, hetgeen in dit geval, mede gelet op het inkomen van de vrouw uit arbeid, ingrijpend is te noemen.
4.4 Bij de beoordeling van de vraag of beëindiging zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw gevergd kan worden, houdt de rechter in ieder geval rekening met:
- de leeftijd van degene die tot uitkering gerechtigd is;
- de omstandigheid dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren;
- de datum en de duur van het huwelijk en de mate waarin zulks de verdiencapaciteit van de betrokkenen heeft beïnvloed;
- de omstandigheid dat de tot de uitkering gerechtigde geen recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van degene die tot uitkering is gehouden.
Voorts dient de rechter rekening te houden met alle overige omstandigheden van het geval, niet alleen aan de zijde van de vrouw maar ook aan die van de man, waarbij op de vrouw de stelplicht en de bewijslast rust van de omstandigheden aan haar zijde.
4.5 Het hof gaat bij de beoordeling uit van de navolgende omstandigheden. De leeftijd van de vrouw is thans 61 jaar. Tijdens de eerste 7 jaren van het huwelijk van partijen, dat tot hun uiteengaan in 1988 18 jaar heeft geduurd, heeft de vrouw gewerkt en heeft de man zijn studie voltooid. Nadien is een traditioneler rollenpatroon ontstaan, waarbij de man buitenshuis werkte en de vrouw naast werkzaamheden in de huisartsenpraktijk van de man, de huishouding verzorgde en belast was met de zorg voor de kinderen. De vrouw heeft een opleiding tot en ervaring als doktersassistente. Daarnaast heeft zij een opleiding gevolgd voor schoonheidsspecialiste en voor coupeuse. De vrouw is in de periode maart-juni 1992 op tijdelijke basis werkzaam geweest in een ziekenhuis. Vanaf september 1992 heeft zij een dagopleiding tot secretaresse via het centrum Vakopleiding Administratieve Beroepen, Schoevers niveau, gevolgd, waarvan zij op 17 september 1993 een diploma heeft behaald. Tevens heeft zij een sollicitatiecursus gedaan. Na het behalen van het diploma in september 1993 is de vrouw er in geslaagd voor 2 middagen in de week als secretaresse in de ICT-branche te gaan werken, hetgeen is uitgebreid naar 2 dagen in de week en vanaf ongeveer 1994 tot 1998 heeft geresulteerd in een full-time dienstverband. Vanaf 1998 tot aan het faillissement van haar toenmalige werkgever eind december 2002 is de vrouw, met uitzondering van enkele maanden wegens uitschakeling door een auto-ongeluk, 4 dagen in de week werkzaam geweest bij Pink Roccade. Vanaf januari 2003 tot april 2005 heeft de vrouw een WW-uitkering ontvangen. Vanaf april 2005 tot heden is de vrouw werkzaam bij een re-integratiebedrijf voor 3 dagen per week. De vrouw zal geen ouderdomspensioen van de man ontvangen. Zij ontvangt sinds 1 oktober 2006 een pensioen uit hoofde van een eerder dienstverband van € 459,18 bruto (€ 281,60 netto) per maand. Samen met haar inkomen uit arbeid heeft zij thans een inkomen van € 2.315,43 bruto (€ 1.813,60 netto) per maand.
4.6 Tussen partijen staat vast dat de man, ook in de jaren dat de vrouw een full-time dienstverband had, niet om verlenging of nihilstelling van de alimentatie heeft verzocht. De man heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling medegedeeld zijn huidige parttime werkzaamheden te willen beëindigen indien hij ontslagen wordt van zijn alimentatieverplichting.
4.7 Tegenover de belangen van de man bij beëindiging van de alimentatieverplichting, staat het belang dat de vrouw heeft bij voortzetting daarvan. Het hof stelt voorop dat de vrouw zich na de echtscheiding voldoende heeft ingespannen om eigen inkomsten uit arbeid te verwerven. De vrouw heeft door middel van het volgen van opleidingen haar achterstand op de arbeidsmarkt ingelopen. Dit heeft vanaf 1994 geresulteerd, na enkele banen voor bepaalde tijd, in diverse dienstverbanden, waardoor de vrouw achtereenvolgens omstreeks 4 jaren full time werkzaam is geweest en omstreeks 4 jaren voor 80%. Voor zover de vrouw thans belemmeringen op de arbeidsmarkt ervaart, zijn deze naar het oordeel van het hof niet aan het huwelijk te relateren, maar te wijten aan de omstandigheden op de arbeidsmarkt. De inspanningen van de vrouw hebben ertoe geleid dat zij zich ook thans een redelijk inkomen heeft kunnen verwerven en dat zij voorts een pensioen van € 281,60 netto per maand ontvangt. Dat uitbreiding van het aantal te werken uren in haar huidige baan niet mogelijk is, omdat het pas gestarte bedrijf dit niet kan betalen, doet daaraan niet af. Bovendien heeft de vrouw mede dank zij de opstelling van de man door niet om verlaging of nihilstelling te vragen in de periode dat zij een full-time dienstverband had, haar pensioenvoorziening nog verder veilig kunnen stellen door een tweetal levensverzekeringen af te sluiten en heeft zij circa € 45.000,- kunnen sparen. Deze omstandigheden aan zijde van de vrouw in aanmerking genomen in relatie tot het huidige inkomen van de man na zijn VUT, het feit dat de man al die jaren ruimschoots aan zijn alimentatieverplichtingen jegens de vrouw heeft voldaan, tegen de achtergrond dat de man zijn huidige parttime werkzaamheden wil beëindigen, acht het hof na afweging van alle betrokken belangen beëindiging van de uitkering niet zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw gevergd kan worden. Het hof overweegt daarbij het niet aannemelijk te achten, zoals de vrouw stelt, dat zij bij beëindiging van de alimentatieverplichting haar appartement zal moeten verkopen. Haar woonlasten zou zij, ook na een rentestijging, met haar eigen inkomen en het pensioen van € 281,60 netto per maand, moeten kunnen dragen.
4.8 Nu de man tot op heden aan zijn alimentatieverplichtingen heeft voldaan en de vrouw het verweer heeft gevoerd niet in staat te zijn tot terugbetaling, hetgeen de man onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal het hof de alimentatieverplichting van de man met ingang van heden beëindigen.
4.9 Nu het hof het verzoek van de man tot beëindiging van de alimentatieverplichting toewijst, behoeft het verzoek van de man tot nihilstelling geen nadere bespreking, te meer nu de man niet heeft gesteld dat zijn draagkracht ontoereikend is.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beschikken als hierna te melden.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 6 februari 2008, en in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt de verplichting van de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud te verstrekken met ingang van heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, G.J. Rijken en M.F.J.N. van Osch bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 30 september 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.