ECLI:NL:GHAMS:2008:BG1069

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.012.288-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot omzetting van faillissement naar schuldsanering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C.R. de Lyon, had verzocht om opheffing van zijn faillissement en gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had dit verzoek eerder afgewezen, en de appellant ging hiertegen in hoger beroep. De appellant had eerder, van 18 mei 1999 tot 18 september 2001, de schuldsaneringsregeling gehad, maar deze was beëindigd zonder dat hem een schone lei was verleend. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant zijn informatieverplichting had geschonden en nieuwe schulden had laten ontstaan, wat leidde tot de beëindiging van de regeling.

Het hof overwoog dat artikel 288 van de Faillissementswet (Fw) naast de toelatingsvoorwaarden ook imperatieve weigeringgronden bevat. In dit geval was de appellant in de tien jaar voorafgaand aan zijn verzoek al onder de schuldsaneringsregeling geweest, waardoor hij in beginsel geen toegang meer had tot een nieuwe regeling. Het hof concludeerde dat er geen gronden waren voor een uitzondering op deze regel, aangezien de beëindiging van de eerdere schuldsanering was gebaseerd op het niet voldoen aan de informatieverplichting en het ontstaan van een boedelachterstand.

Het hof bekrachtigde daarom de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant af. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een schuldenaar opnieuw in aanmerking kan komen voor de schuldsaneringsregeling, vooral na een eerdere beëindiging van die regeling.

Uitspraak

fGERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 21 oktober 2008 in de zaak met zaaknummer 200.012.288/01 van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats]
APPELLANT,
mr. J.C.R. de Lyon, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellant – hierna [appellant] – is bij per fax op 26 augustus 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 18 augustus 2008 met [zaaknummer], waarbij het verzoek van [appellant] tot opheffing van het op 26 februari 2008 uitgesproken faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
1.2 Bij fax van 24 september 2008 heeft mr. De Lyon producties aan het hof doen toekomen.
De curator, mr. M. Rikken, advocaat te Amsterdam, heeft bij fax van 22 september 2008 het tweede openbare verslag aan het hof doen toekomen.
1.3 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 30 september 2008. Ter terechtzitting is [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, verschenen. Voorts is de curator verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1 De rechtbank is van oordeel dat nu ten aanzien van [appellant] in de afgelopen tien jaar voorafgaande aan het verzoekschrift de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest en deze niet is beëindigd op grond van artikel 350 derde lid sub a of b Fw, dan wel op grond van artikel 350 derde lid sub d Fw, om redenen die [appellant] niet aan te rekenen waren, het verzoek op grond van artikel 288 lid twee sub d Fw. dient te worden afgewezen.
2.2 Op [appellant] is vanaf 18 mei 1999 tot
18 september 2001 de schuldsaneringsregeling van toepassing geweest. De toepassing van de schuldsaneringsregeling is tussentijds beëindigd zonder een schone lei te verlenen. De rechtbank Haarlem heeft daartoe bij overgelegd vonnis van 18 september 2001 onder meer overwogen dat [appellant] de informatieverplichting heeft geschonden, alsmede nieuwe schulden en een boedelachterstand heeft laten ontstaan.
2.3 [appellant] heeft dienaangaande het volgende aangevoerd. Hij stelt zich op het standpunt dat bij een omzettingsverzoek overeenkomstig artikel 15 b Fw niet onverkort alle bepalingen uit titel III van de Faillissementswet (Wet Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen, hierna WSNP) van toepassing zijn. Daarnaast voert [Appellant] aan dat de nieuwe schulden, die genoemd worden in het vonnis van de rechtbank Haarlem van 18 september 2001, reeds bestonden vóór de aanvang van de schuldsaneringsregeling. Op grond hiervan kan [appellant] – naar hij stelt – van die schulden geen verwijt meer worden gemaakt.
2.4. Het hof overweegt als volgt.
2.5 Artikel 15 b Fw biedt de schuldenaar de mogelijkheid opheffing van zijn faillissement te verzoeken onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoek dient beoordeeld te worden aan de hand van de bepalingen van de WSNP.
2.5 De stelling van [appellant] dat niet alle bepalingen van de WSNP onverkort van toepassing zijn op een omzettingsverzoek ex artikel 15 b Fw heeft hij niet onderbouwd. Er is geen steun in het systeem van de Faillissementswet te vinden om bij de beoordeling van een verzoek ex artikel 15 b Fw een andere maatstaf te hanteren dan bij de beoordeling van een verzoek ex artikel 284 Fw. Op grond hiervan gaat het hof aan deze stelling voorbij.
2.6 Artikel 288 Fw bevat naast de cumulatieve toelatingsvoorwaarden (eerste lid) ook een viertal imperatieve weigeringgronden (tweede lid). De imperatieve weigeringgrond onder d van het tweede lid van artikel 288 Fw houdt in dat de schuldenaar op wie in de tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, in beginsel de toegang tot de schuldsaneringsregeling wordt ontzegd. Een uitzondering wordt gemaakt indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd op grond van artikel 350 derde lid
sub a of b Fw of op grond van artikel 350 derde lid
sub d Fw, om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen.
2.7 Van een grond voor het maken van een uitzondering als hiervoor bedoeld is, gelet op het navolgende, in het onderhavige geval niet gebleken.
Niet is immers gebleken dat de schuldsaneringsregeling destijds bij de – onherroepelijk geworden – beslissing van 18 september 2001 is beëindigd omdat de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsanering werkte waren voldaan of [Appellant] toen in staat was zijn betalingen te hervatten. Evenmin is gebleken dat de schuldsanering toen uitsluitend is beëindigd omdat [appellant] bovenmatige schulden had doen of laten ontstaan om redenen die [appellant] niet waren aan te rekenen. De beëindiging van de schuldsanering is toen immers onder meer gegrond op het niet volledig voldoen door [appellant] aan de informatieverplichting en het laten ontstaan en voortduren van een boedelachterstand. Reeds daarom dient het onderhavige verzoek – gelet op het bij de wet bepaalde - te worden afgewezen en de beslissing van de rechtbank te worden bekrachtigd.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, S. Clement en R.J.Q. Klomp en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van
21 oktober 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.