ECLI:NL:GHAMS:2008:BC9820

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.000.743/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van faillissementsverklaring en levensvatbaarheid van onderneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de faillissementsverklaring van een onderneming. De appellante, een rechtspersoon, had in haar beroepschrift betwist dat zij in de toestand verkeerde te hebben opgehouden te betalen. Ze erkende gedeeltelijk de vorderingen van de schuldeisers en was bereid deze te voldoen. De rechtbank had eerder op 18 december 2007 de faillissementsverklaring uitgesproken op verzoek van twee schuldeisers, die vorderingen hadden wegens niet-betaalde sociale verzekeringspremies. Tijdens de zittingen in hoger beroep werd duidelijk dat er een bedrag was gestort door de familie van de appellante, waarmee de vorderingen van de schuldeisers konden worden voldaan. De curator verklaarde dat de onderneming levensvatbaar was en dat de crediteuren geen belang hadden bij het voortduren van het faillissement. Het hof oordeelde dat, ondanks de toestand van de appellante, het vonnis van de rechtbank vernietigd moest worden, omdat de schuldeisers en de curator geen belang hechtten aan het faillissement. Het hof wees het verzoek tot faillietverklaring af en stelde het salaris van de curator vast, dat ten laste van de appellante zou komen. Dit arrest biedt inzicht in de beoordeling van de levensvatbaarheid van een onderneming in faillissement en de rol van de curator en schuldeisers in dit proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 25 januari 2008 (bij vervroeging) in de zaak met zaaknummer 200.000.743/01 van:
[Appellante],
h.o.d.n. [de rechtspersoon],
wonende te [woonplaats],
[adres],
APPELLANTE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
1. Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen gevestigd te Amsterdam,
2. College Zorgverzekeringen,
gevestigd te Amstelveen.
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. A.W. Vogels.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante is bij per fax op 24 december 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Haarlem van 18 december 2007 met faillissementsnummer F.371/2007, waarbij appellante op verzoek van geïntimeerden in staat van faillissement is verklaard met benoeming van mr. W.S.J. Thijs, lid van genoemde rechtbank, tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. H.J.W. de Vries, advocaat en procureur te Hoofddorp, tot curator. Bij beslissing in raadkamer van genoemde rechtbank gedaan op 18 december 2007 is mr. H.J.W. de Vries ontheven van zijn aanstelling tot curator en is mr. P.J.X. Nederend, advocaat en procureur te Hoofddorp, tot curator aangesteld.
1.2 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 15 januari 2008. Ter zitting zijn appellante, hierna [appellante], en haar advocaat, mr. C.H. Hartsuiker te Hoofddorp, verschenen. Voorts is mr. A.W. Vogels namens geïntimeerden verschenen en voornoemde curator. Tijdens deze zitting is de verdere behandeling in hoger beroep aangehouden tot de zitting van 22 januari 2008, teneinde [appellante] in staat te stellen aan te tonen dat een geldbedrag is gestort op de derdengeldrekening van haar advocaat, zodat de vordering van geïntimeerden kan worden voldaan.
1.3 Op 22 januari 2008 is de behandeling voortgezet. [Appellante], vergezeld van haar advocaat mr. E.M. Sol te Hoofddorp, mr. A.W. Vogels en de curator zijn verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1 Uit de stukken – waaronder de verslagen van de curator van 9, 14 en 21 januari 2008 - en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2 Geïntimeerden hebben aan hun verzoek tot faillietverklaring van [appellante] een vordering van geïntimeerde sub 1 ten belope van € 5.194,55 en een vordering van geïntimeerde sub 2 ten belope van € 3.189,16 ten grondslag gelegd vanwege – kort gezegd – niet betaalde premies.
2.3 Na aanhoudingen op 2 en 30 oktober, 13 november en 4 december 2007 is het verzoek tot faillietverklaring bij de rechtbank behandeld op 18 december 2007. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat is gebleken van het vorderingsrecht van de geïntimeerden, alsmede dat er feiten en omstandigheden aanwezig zijn, die aantonen dat [appellante] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. De rechtbank heeft [appellante] in staat van faillissement verklaard.
2.4 [Appellante] heeft in haar beroepschrift weersproken dat zij in de toestand verkeert te hebben opgehouden te betalen. Zij erkent de aan het vonnis ten grondslag liggende vorderingen gedeeltelijk en is bereid en in staat om de vorderingen inclusief de kosten van de schuldeisers, hun procureur en de aangestelde curator te voldoen. Vervolgens wil [appellante] buiten faillissement tot correctie van de vordering of tot verrekening komen. Dat [appellante] de vordering van het UWV gedeeltelijk erkent is gelegen in het feit dat zij op grond van een dienstverband met een lichamelijk gehandicapte werknemer recht heeft op een korting op het gevorderde. [Appellante] heeft het UWV gevraagd om de vordering aan te passen maar dit proces verloopt moeizaam.
De zitting bij de rechtbank op 4 december 2007 werd aangehouden tot 18 december 2007 om [appellante] in de gelegenheid te stellen over de omvang van de vordering met het UWV te overleggen. [Appellante] was voornemens om op de zitting van 18 december 2007 opnieuw aanhouding te vragen maar kon de zitting niet tijdig bezoeken vanwege autopech.
2.5 Geïntimeerden hebben deze stellingen van [appellante] niet betwist.
2.6 Ter terechtzitting in hoger beroep op 22 januari 2008 heeft de advocaat van [appellante] verklaard dat een bedrag op haar derdengeldrekening is gestort door familie van [appellante] en dat daarmee de vorderingen van geïntimeerden en de kosten van de curator (voor een deel) kunnen worden voldaan. Namens geïntimeerden heeft mr. Vogels verklaard dat in dat geval geen belang wordt gehecht aan een faillissement.
2.7 De curator heeft in zijn verslagen en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij van oordeel is dat de crediteuren geen belang hebben bij dit faillissement. De schulden, voor zover bij de curator ingediend en hem bekend, kunnen worden betaald uit een restitutie belastingen van circa € 23.000,- en openstaande debiteuren. Voorts acht de curator het transportbedrijf, mede gezien de positieve resultaten over 2006 en 2007, levensvatbaar.
2.8 Ter gelegenheid van de zitting op 22 januari 2008 heeft de curator verklaard dat drie nieuwe schuldeisers hun vordering bij hem hebben ingediend. Twee van deze vorderingen betreffen aanzienlijke bedragen, te weten respectievelijk € 50.000,- van [schuldeiser 1] en € 7.738,42 krachtens een vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton van 21 februari 2007, van [schuldeiser 2]. Laatstgenoemde schuldeiser heeft, aldus de curator, verklaard geen belang te hechten aan het faillissement. [Appellante] betwist de omvang van de vordering van [schuldeiser 1] en stelt sinds drie maanden voorafgaand aan het faillissement aan een betalingsregeling in het kader van een lagere vordering te hebben voldaan. [Schuldeiser 1] heeft de curator laten weten te persisteren bij het faillissement. Er is echter niet gereageerd op het verzoek van de curator om nadere informatie te verschaffen omtrent de hoogte van de vordering die [schuldeiser 1] op [appellante] zou hebben.
2.8 Het hof oordeelt als volgt.
Hoewel [appellante] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en het inleidende verzoek van geïntimeerden afwijzen, nu geïntimeerden en [schuldeiser 2] te kennen hebben gegeven geen belang te hechten aan het faillissement en de curator heeft verklaard dat de crediteuren niet gebaat zijn met het faillissement van [appellante] en het bedrijf van [appellante] levensvatbaar is. De omstandigheid dat [schuldeiser 1] persisteert bij het faillissement leidt niet tot een ander oordeel, te meer niet nu er onduidelijkheid bestaat over de omvang van de vordering van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 1], daartoe door de curator uitgenodigd, daarover geen duidelijkheid kan of wil verschaffen.
2.9 Nu eerst in hoger beroep is gebleken dat er geen belang is bij het voortduren van het faillissement, zullen de kosten van het faillissement en het salaris van de curator ten laste van [appellante] worden gebracht.
2.10 Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.
3. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- wijst het inleidend verzoek alsnog af;
- stelt het salaris van de curator vast op € 7.410 (zegge: zevenduizend vierhonderd en tien euro) te vermeerderen met 4% kantoorkosten, te vermeerderen met de daarover verschuldigde omzetbelasting;
- brengt dit bedrag alsmede de advertentiekosten tot het bedrag dat zal blijken uit de door de rechter-commissaris goed te keuren nota’s, ten laste van appellante.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en A.K.C. de Brauw en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 25 januari 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.