ECLI:NL:GHAMS:2008:BC8004

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.001.155/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en goede trouw bij ontstaan van schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [appellante] voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek was eerder door de rechtbank Amsterdam afgewezen op 14 januari 2008. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was ten aanzien van de schuld aan het UWV, die voortkwam uit ten onrechte ontvangen uitkeringen. Het hof heeft de zaak behandeld op 15 februari 2008, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar procureur, mr. R.A. Rhodes.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellante], een alleenstaande vrouw van 52 jaar met twee kinderen, een totale schuldenlast had van € 32.145,69. De schuld aan het UWV, die € 1.652,80 bedroeg, was ontstaan doordat zij in de periode van 24 april tot en met 31 mei 2006 naast haar uitkering inkomsten uit arbeid had ontvangen zonder dit te melden. Ondanks een betalingsregeling met het UWV, oordeelde het hof dat [appellante] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van deze schuld.

Het hof concludeerde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding konden geven tot toepassing van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet. Ook andere schulden, waaronder die aan de gemeente en de Belastingdienst, werden niet als te goeder trouw aangemerkt. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van [appellante] af, waarmee de toegang tot de schuldsaneringsregeling werd ontzegd. Dit arrest kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door middel van een verzoekschrift bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 26 februari 2008 in de zaak met zaaknummer 200.001.155/01 van:
[appellante],
wonende aan de […],
te […],
APPELLANTE,
procureur: mr. R.A. Rhodes.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante – [appellante] – is bij op 22 januari 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2008 met rekestnummer 382977/FT-RK 07.1913, waarbij het verzoek van [appellante] tot van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.
1.2 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 15 februari 2008. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door haar procureur voornoemd.
2. De gronden van de beslissing
2.1 De rechtbank heeft op de in de beslissing waarvan beroep vermelde gronden het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling overeenkomstig artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet (Fw) afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is [appellante] ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan het UWV niet te goeder trouw geweest. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot toepassing van artikel 288 lid 3 Fw zijn niet aangevoerd of gebleken, aldus de rechtbank
2.2 In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1 [Appellante] is een alleenstaande vrouw van 52 jaar oud. Zij heeft twee kinderen, waarvan één uitwonend. [Appellante] ontvangt een WW-uitkering.
2.2.2 De totale schuldenlast van [appellante] bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Fw op 28 september 2007 € 32.145,69.
2.2.3 [Appellante] heeft betwist dat de schuld aan het UWV niet te goeder trouw is ontstaan. Zij heeft aangevoerd dat zij ten aanzien van deze schuld een betalingsregeling met het UWV is overeengekomen, waarvan nog één termijn van € 135,- resteert. Voorts heeft [appellante] in haar beroepschrift gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn gebleken die aanleiding kunnen geven tot toepassing van artikel 288 lid 3 Fw en daartoe aangevoerd dat – kort gezegd – zij destijds met weinig financiële middelen moest rondkomen.
2.3 Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat de schuldenaar ingevolge (het per 1 januari 2008 inwerking getreden) artikel 288 lid 1 sub b Fw voldoende aannemelijk dient te maken dat hij/zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn/haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder is geweest. Vaststaat dat [appellante] in de periode van 24 april tot en met 31 mei 2006 naast haar uitkering inkomsten uit arbeid heeft ontvangen en hiervan geen melding heeft gemaakt aan het UWV. Bij besluit van 15 november 2006 heeft het UWV de ten onrechte ontvangen uitkering over voornoemde periode van [appellante] teruggevorderd, alsmede aan haar een boete opgelegd. De totale schuld (inclusief de boete) aan het UWV bedroeg € 1.652,80. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] in hoger beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van deze schuld te goeder trouw is geweest. Dat zij ten aanzien van deze schuld een afbetalingsregeling heeft getroffen, alsmede dat de schuld op één termijn na bijna is afbetaald, is, gelet op artikel 288 lid 1 sub b, onvoldoende om aan te nemen dat zij ten aanzien van het ontstaan van deze schuld te goeder trouw is geweest. Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat [appellante] schulden heeft aan de gemeente, alsmede een schuld aan de Belastingdienst in verband met teveel ontvangen huursubsidie. Niet is gesteld dat zij ook ten aanzien van deze schulden te goeder trouw is geweest. Hetzelfde geldt voor de schuld van € 11.889,14 aan de Postbank, welke ziet op een in eind 2005 afgesloten consumptief krediet. Verder heeft [appellante] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat er omstandigheden zijn die leiden tot toepassing van artikel 288 lid 3 Fw. Het voorgaande staat aan toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling in de weg. De beslissing van de rechtbank dient dan ook te worden bekrachtigd.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, M.W.E. Koopmann en S. Clement en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 26 februari 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.