ECLI:NL:GHAMS:2007:BB6134

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
705/04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor arbeidsongeval door gebruik van ladder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [B] tegen een vonnis van de rechtbank te Haarlem, waarin de vordering van [B] tot schadevergoeding na een arbeidsongeval werd afgewezen. [B], werkzaam als loodgieter/cv-monteur, had op 13 april 2000 werkzaamheden op een dak moeten verrichten met een door zijn werkgever, Kouwenhoven Sanitair 2000, ter beschikking gestelde ladder. Tijdens het gebruik van de ladder, die was voorzien van een stabilisatievoet en antisliprubbers, is [B] ten val gekomen. Hij stelde Kouwenhoven aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval, stellende dat de werkgever tekortgeschoten was in zijn zorgplicht door niet het juiste materiaal ter beschikking te stellen en geen instructies te geven over het gebruik van de ladder.

De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat Kouwenhoven niet tekortgeschoten was in zijn zorgverplichting, omdat de ladder voldeed aan de Arbo-eisen en de werkzaamheden als kortdurend en incidenteel konden worden uitgevoerd vanaf de ladder. [B] ging in hoger beroep en voerde aan dat er sprake was van valgevaar en dat Kouwenhoven onvoldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen.

Het hof oordeelde dat Kouwenhoven aan zijn zorgverplichting had voldaan door een deugdelijke ladder ter beschikking te stellen en dat [B] zelf verantwoordelijk was voor het treffen van de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, gezien zijn ervaring. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, oordeelde dat de grieven van [B] faalden en veroordeelde [B] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[B]
wonende te IJmuiden,
APPELLANT,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOUWENHOVEN SANITAIR 2000,
gevestigd te IJmuiden,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. F.B. Falkena.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [B] en Kouwenhoven genoemd.
Bij dagvaarding van 22 maart 2004 is [B] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 24 december 2003, onder kenmerk 217241 gewezen tussen Kouwenhoven als opposante en [B] als geopposeerde.
Bij memorie van grieven heeft [B] vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en Kouwenhoven zal veroordelen tot betaling aan [B] van de door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2000, alsmede van € 3.331,90 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2003 ter zake van buitengerechtelijke kosten en van € 800,-- ter zake van te restitueren betaalde proceskosten in eerste aanleg, met veroordeling van Kouwenhoven in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft Kouwenhoven de grieven bestreden, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [B] in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van [B].
3. Feiten
De kantonrechter heeft in overweging 2 onder a tot en met f in het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 [B] is sedert 1 oktober 1987 als loodgieter/cv-monteur in dienst van Kouwenhoven. Op 13 april 2000 moest [B] in verband met de installatie van een rookafvoerkanaal werkzaamheden op het dak van een woning verrichten. Om het dak te bereiken heeft hij gebruik gemaakt van een tweedelige uitschuifbare aluminium ladder die hem door Kouwenhoven ter beschikking was gesteld. Een van de delen van de ladder was aan de onderzijde voorzien van een zogenoemde stabilisatievoet met antisliprubbers. [B] heeft de ladder gedemonteerd. Hij heeft het onderste deel van de ladder (het deel met de stabilisatievoet) gebruikt om van de begane grond op het balkon te komen. Het andere deel van de ladder heeft hij op het balkon gezet en gebruikt om op het dak te komen. De balkonvloer was voorzien van betonnen tegels. Bij het verrichten van zijn werkzaamheden is het tweede deel van de ladder op het balkon weggegleden en is [B] ten val gekomen.
4.2 [B] heeft Kouwenhoven aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van dit ongeval en schadevergoeding gevorderd. Aan zijn vordering heeft [B] – samengevat - ten grondslag gelegd dat Kouwenhoven is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als werkgever door hem niet het juiste materiaal ter beschikking te stellen, althans door geen collega mee te sturen om de ladder vast te houden, en door geen instructie te geven over het gebruik van de juiste materialen. Na het ongeval is [B] arbeidsongeschikt geworden voor zijn eigen werk. Hij ontvangt een WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 35-45%. De kantonrechter heeft de vordering van [B] bij verstekvonnis van 27 augustus 2003 toegewezen. Daartegen is Kouwenhoven in verzet gekomen.
4.3 Uit de vervolgens overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen heeft de kantonrechter afgeleid dat werkzaamheden als hier bedoeld steeds door één persoon werden verricht, dat voor het verrichten ervan doorgaans een ladder werd gebruikt en dat het gebruik van steigermateriaal of een hoogwerker niet was voorgeschreven. Volgens de kantonrechter moet ervan worden uitgegaan dat de door Kouwenhoven ter beschikking gestelde ladder deugdelijk was en dat er voor Kouwenhoven geen aanleiding bestond enig gevaar te duchten van het gebruik van de ladder. Daarop heeft de kantonrechter overwogen dat Kouwenhoven niet is tekortgeschoten in haar zorgverplichting. De kantonrechter heeft vervolgens het verzet gegrond verklaard, het verstekvonnis vernietigd en de vordering van [B] alsnog afgewezen.
4.4 De grieven 1 tot en met 5 strekken ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de hier bedoelde werkzaamheden in de gegeven situatie op veilige wijze met deze ladder konden worden uitgevoerd en dat Kouwenhoven niet tekort is geschoten in haar verplichting tot het treffen van voldoende veiligheidsmaatregelen. Gelet op de hoogte waarop hij moest werken – ruim drie meter gemeten vanaf het balkon en circa zes meter vanaf de begane grond – en de wijze waarop hij de werkzaamheden moest verrichten – vanaf een balkon op een schuin dak klimmen en vervolgens weer terug op de ladder - was sprake van valgevaar, betoogt [B]. Op grond van artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient er volgens [B] dan een voorziening te worden getroffen om vallen te voorkomen. Kouwenhoven is daarin tekort geschoten nu [B] geen materiaal had meegekregen om de ladder vast te zetten en ook overigens geen materiaal had meegekregen om op die hoogte veilig te werken terwijl een tweede man niet was meegestuurd. Bovendien heeft Kouwenhoven verzuimd [B] instructie te geven om de ladder vast te zetten dan wel in het concrete geval de vereiste veiligheidsmaatregelen te nemen. Kouwenhoven voerde geen veiligheidsbeleid en heeft nooit een risico-inventarisatie en –evaluatie gemaakt. Aldus [B]. Het hof overweegt als volgt.
4.5 [B] heeft niet betwist dat de door hem gebruikte tweedelige uitschuifbare aluminium ladder voldeed aan de meest recente Arbo-eisen en was voorzien van een stabilisatievoet met antisliprubbers. Het hof gaat ervan uit dat de ladder deugdelijk en niet gebrekkig was toen deze aan [B] ter beschikking werd gesteld. [B] heeft immers ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat hij de – later geconstateerde - knik in één van de staanders van de ladder niet eerder heeft opgemerkt en zulks zeker had gezien als deze er al in zou hebben gezeten.
4.6 De stabilisatievoet en antisliprubbers zijn aangebracht ter vergroting van de veiligheid en zijn bedoeld om de ladder voldoende stabiel en veilig neer te zetten, zonder de noodzaak van andere hulpmaterialen. Het hof neemt in aanmerking dat de ladder in de gegeven situatie kon worden geplaatst op een stabiele ondergrond van betonnen tegels op de balkonvloer. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de door [B] op het dak te verrichten werkzaamheden dienen te worden beschouwd als kortdurende, incidentele werkzaamheden. Op de voet van artikel 3.16 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is in die situaties – ondanks het valgevaar – het verrichten van arbeid vanaf ladders toegestaan. [B] heeft hiertegenover onvoldoende gesteld en toegelicht waarom Kouwenhoven hem voor zijn werkzaamheden niettemin steigermateriaal ter beschikking had moeten stellen. Het hof is dan ook met de kantonrechter van oordeel dat in de gegeven situatie de werkzaamheden aldus met behulp van deze ladder op veilige wijze konden worden verricht.
4.7 Waar Kouwenhoven een deugdelijke ladder en voor de te verrichten werkzaamheden daarmee geschikt materiaal aan [B] ter beschikking heeft gesteld, heeft Kouwenhoven voldaan aan haar zorgverplichting als bedoeld in artikel 7:658 BW. Het ontbreken van een risico-inventarisatie en –evaluatie maakt dat niet anders. [B] heeft nog gesteld dat Kouwenhoven hem onvoldoende heeft geïnstrueerd over de in aanmerking te nemen veiligheidsaspecten. Het hof is echter van oordeel dat [B], gezien zijn ervaring, met name ook met dit soort werkzaamheden, in staat moet worden geacht zelf de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen te treffen. Uit zijn eigen stellingen volgt dat [B] zich bewust was van het valgevaar. Hij heeft erkend dat hij nooit heeft gewerkt met steigermateriaal en ook dat hij altijd alleen werkte. Onder die omstandigheden mocht Kouwenhoven van [B] verwachten dat deze bij het verrichten van zijn werkzaamheden op een zodanige wijze gebruik maakt van de hem ter beschikking gestelde materialen dat de door middel van de aangebrachte stabilisatievoet beoogde veiligheid van de ladder door [B] in acht genomen wordt. Het ontbreken van instructie terzake door Kouwenhoven doet daaraan niet af. Ook deze grieven falen dus.
5. Slotsom
De grieven falen, zodat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen. [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [B] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voorzover tot op heden aan de zijde van Kouwenhoven gevallen, op € 241,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, R.J.F. Thiessen en M.M.M. Tillema en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2007 door de rolraadsheer.