ECLI:NL:GHAMS:2007:BB6118

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1040/06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan glasvezelkabel na graafwerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [A] B.V. en KPN B.V. over de aansprakelijkheid voor schade aan een glasvezelkabel die op 20 april 1999 is beschadigd. KPN stelt dat de schade is veroorzaakt door graafwerkzaamheden die [A] op die datum heeft uitgevoerd, terwijl [A] betwist dat er graafwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de vordering van KPN toegewezen, maar [A] is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. KPN had op 20 april 1999 een storing gemeld en constateerde dat de kabel doormidden was geraakt. KPN vorderde schadevergoeding van [A] ter hoogte van € 5.503,84. De rechtbank oordeelde dat [A] onrechtmatig had gehandeld door geen Klic-melding te doen en onvoldoende voorzorgsmaatregelen te treffen. Echter, het hof kwam tot de conclusie dat [A] voldoende had betwist dat zij graafwerkzaamheden had verricht en dat KPN niet had aangetoond dat de schade door [A] was veroorzaakt. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen en wees de vordering van KPN af, waarbij KPN in de kosten van beide instanties werd verwezen. Het hof oordeelde dat het onopgehelderd blijven van de schadeoorzaak voor risico van KPN blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te Groenekan (gemeente De Bilt),
APPELLANTE,
procureur: mr. F.B. Falkena,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KPN B.V. (voorheen geheten: KPN TELECOM B.V.),
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna respectievelijk [A] en KPN genoemd.
Bij dagvaarding van 2 juni 2006 is [A] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 23 november 2005 en 24 mei 2006 van de rechtbank te Utrecht, in deze zaak onder nummer 190109/HA ZA 05-276 gewezen tussen KPN als eiseres en [A] als gedaagde.
[A] heeft bij memorie zeven grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van KPN zal afwijzen, met veroordeling van KPN in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft KPN de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met veroordeling van [A], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van [A].
3. Feiten
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 van het vonnis van 23 november 2005 onder 2.1 tot en met 2.5 een aantal feiten vermeld. Omtrent deze feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. Op 20 april 1999 om 15.15 uur heeft KPN via een automatisch signaleringssysteem een melding ontvangen van een storing met betrekking tot een glasvezelkabel gelegen in de ondergrond van een terrein tegenover het perceel aan de Laanderweg 110c te Eemnes. Om 17.00 uur die dag heeft KPN ter plaatse geconstateerd dat de kabel doormidden was geraakt. KPN stelt zich in dit geding op het standpunt dat de desbetreffende kabelbreuk is veroorzaakt als gevolg van werkzaamheden die [A] op die datum ter plaatse heeft uitgevoerd. Door tevoren geen zogenoemde Klic-melding te doen en evenmin anderszins onderzoek te doen naar de aanwezigheid van kabels heeft [A] volgens KPN onrechtmatig gehandeld en is [A] aansprakelijk voor de schade van KPN als gevolg van de kabelbreuk. KPN vordert op deze grond schadevergoeding ten bedrage van (voor zover in hoger beroep nog van belang) € 5.503,84, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2. De rechtbank heeft deze vordering in haar eindvonnis toegewezen. Hetgeen de rechtbank bij tussenvonnis van 23 november 2005 heeft overwogen, laat zich als volgt weergeven. Bij gebrek aan voldoende gemotiveerde betwisting staat vast dat [A] op 20 april 1999 op het desbetreffende terrein graafwerkzaamheden heeft verricht. Door geen Klic-melding te doen of anderszins op het terrein zelf onderzoek te doen naar de aanwezigheid van kabels, heeft [A] toerekenbaar onrechtmatig gehandeld. Met toepassing van de zogeheten omkeringsregel heeft de rechtbank overwogen dat het causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging van [A] en de door KPN als gevolg van de kabelbreuk geleden schade is gegeven, behoudens door [A] te leveren tegenbewijs. De rechtbank heeft [A] tot bewijslevering toegelaten. Bij eindvonnis heeft de rechtbank [A] vervolgens niet geslaagd geoordeeld in het bewijs waartoe zij was toegelaten en heeft zij [A] veroordeeld tot de eerderbedoelde schadevergoeding.
4.3. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt [A] op in hoger beroep.
4.4. Partijen verschillen van mening over de aard van de door [A] op 20 april 1999 uitgevoerde werkzaamheden. Hieromtrent geldt het volgende.
4.5. Tegenover de stellingen van KPN heeft [A], samengevat, het volgende aangevoerd. Op 20 april 1999 heeft zij geen graafwerkzaamheden verricht en bij haar werkzaamheden die dag heeft zij enkel gebruik gemaakt van handgereedschap. Het ging op 19 en 20 april 1999 om het verwijderen van een eerder ten behoeve van een te creëren speelplaats aangelegd tegelplateau. Voor de aanleg van dat tegelplateau had zij in een eerdere fase wel graafwerkzaamheden verricht, namelijk om een cunet te graven waarin zij vervolgens een zandlaag had aangebracht. Tot de voltooiing van een speelplaats is het als gevolg van politieke ontwikkelingen in de gemeente nooit gekomen. Het aanbrengen van speeltoestellen was daarom niet aan de orde en dus ook niet het verwijderen daarvan. Op 19 april 1999 zijn handmatig de tegels verwijderd en op 20 april 1999 is de grond vervolgens handmatig geëgaliseerd en is gras ingezaaid. Daarbij is de zandlaag in het cunet niet verwijderd. [A] heeft ter ondersteuning van haar verweer gewezen op het eigen schadeformulier van KPN (dat kennelijk op of kort na 20 april 1999 is opgemaakt), waarin bij zowel “Soort werkzaamheden” als bij “Wat is de reden van het toebrengen van de schade?” is ingevuld “opruimen speelterrein”. [A] heeft voorts verwezen naar een uitdraai uit haar urenadministratiesysteem met betrekking tot het onderhavige project, waarin bij de datum 20 april 1999 enkel de uren van twee van haar werknemers staan vermeld, en geen melding is gemaakt van mechanische werktuigen of machines. Van de zijde van [A] is een en ander toegelicht ter comparitie in eerste aanleg, onder anderen door de bij het project betrokken uitvoerder, [V]. [A] heeft verder naar voren gebracht dat zij in juni 2005, naar aanleiding van de comparitie van partijen, een onderzoek in het terrein heeft uitgevoerd en dat kennisneming van de grondstructuur leerde dat het cunet niet afgegraven was. In het kader van de in eerste aanleg aan [A] gegeven bewijsopdracht zijn genoemde [V] en twee werknemers van [A] gehoord. [A] heeft ter ondersteuning van haar verweer verwezen naar de inhoud van deze getuigenverklaringen. In hoger beroep heeft [A] ten slotte een beroep gedaan op dagboekgegevens van genoemde [V], waarin is vermeld dat op 9 en 10 maart 1999 het tegelwerk van het “rotondeplein” is aangebracht (in een begeleidend faxbericht van [V] aan de raadsman van [A] is vermeld ‘werkzaamheden aan de Laarderweg benoemd als “Rotondepleintje”’).
4.6. In de hiervoor kort weergegeven beschouwingen en stukken van de zijde van [A] ligt een ruimschoots voldoende gemotiveerde betwisting besloten van de stelling van KPN dat [A] op 20 april 1999 graafwerkzaamheden heeft verricht. Voor zover KPN heeft gesteld dat [A] op 20 april 1999 gebruik heeft gemaakt van een mechanisch werktuig, heeft [A] ook die stelling voldoende gemotiveerd betwist. KPN heeft zich beroepen op de inhoud van een door haar aan de gemeente Eemnes geschreven brief van 11 april 2003 die door een gemeenteambtenaar op 23 april 2003 (kennelijk: voor akkoord) is ondertekend. Daarin komt als mededeling van de desbetreffende ambtenaar naar voren dat [A] een cunet heeft ontgraven tot een diepte van ongeveer 30 centimeter en vervolgens weer heeft leeggegraven. Aan de inhoud van deze brief komt slechts beperkte betekenis toe reeds omdat daarin niet uit de doeken wordt gedaan waaraan deze ambtenaar zijn wetenschap ontleent en welke werkzaamheden op 20 april 1999 zijn verricht. Voor het overige heeft KPN zich in wezen beperkt tot het betwisten van de stellingen die [A] aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd. KPN verliest aldus evenwel uit het oog dat het op haar weg ligt om te stellen en (zonodig) te bewijzen dat [A] ten tijde van het ontstaan van de schade op 20 april 1999 zodanige werkzaamheden heeft verricht dat het niet nemen van voorzorgsmaatregelen met het oog op de mogelijke aanwezigheid van leidingen ter plaatse als onzorgvuldig moet worden aangemerkt, terwijl [A] ruimschoots voldoende feitelijke gegevens heeft verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stellingen van KPN die KPN aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering verschaffen. Een hierop toegesneden bewijsaanbod heeft KPN niet gedaan. Bij deze stand van zaken kan, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet als vaststaand worden aangenomen dat [A] op 20 april 1999 op het terrein graafwerkzaamheden heeft verricht. Evenmin kan worden aangenomen dat [A] bij haar werkzaamheden gebruik heeft gemaakt van mechanische werktuigen.
4.7. KPN heeft nog gesteld dat [A] ook zonder het verrichten van graafwerkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de vereiste voorzorgsmaatregelen te treffen. Het hof verwerpt deze stelling. Uit het voorgaande volgt dat er niet van uit kan worden gegaan dat de door [A] op 20 april 1999 verrichte werkzaamheden uit méér hebben bestaan dan (voor zover hier van belang) het met handgereedschap egaliseren van een terrein waarvan daags tevoren de betegeling was verwijderd. KPN heeft niet voldoende toegelicht dat en waarom ook onder deze omstandigheden van [A] gevergd kon worden de gestelde voorzorgsmaatregelen (Klic-melding, graven van proefsleuven, proefsteken en dergelijke) te treffen.
4.8. Het voorgaande voert het hof tot de conclusie dat het achterwege gebleven zijn van de bedoelde voorzorgsmaatregelen op 20 april 1999 niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Reeds daarom bestaat voor toepassing van de omkeringsregel, zoals de rechtbank heeft gedaan, geen grond.
4.9. Volgens KPN heeft [A] hoe dan ook de glasvezelkabel beschadigd. Op basis van de wederzijdse stellingen van partijen kan die conclusie echter niet worden getrokken. KPN oppert de mogelijkheid dat de kabel is beschadigd bij de verwijdering van een object met een fundering, maar uit de voorgaande overwegingen vloeit voort dat voor zodanige veronderstelling geen goede grond bestaat. Zij heeft voorts gesteld dat niet is uitgesloten dat de schade handmatig werd toegebracht, maar ook dat is niet aannemelijk waar van de zijde van KPN zelf ter comparitie is opgemerkt “Ik kan het mij bijna niet voorstellen dat de schade handmatig toegebracht is” en in het eerdergenoemde schadeformulier van KPN is vermeld “Kabel beschadigd met Mechanisch werktuig”. Dan heeft KPN nog gesteld dat niet vast staat dat de kabel op een diepte van 70 centimeter lag, maar die stelling is niet goed verenigbaar met de vermelding in het schadeformulier van KPN dat de kabel op een diepte van 70 centimeter lag. Ook kan niet zonder meer voor juist worden gehouden de stelling van KPN dat de schade wel moet zijn veroorzaakt door [A] omdat [A] ter plaatse en ten tijde van de beschadiging bezig was met haar werkzaamheden. [A] heeft immers aangevoerd dat haar werkzaamheden op 20 april 1999 reeds waren beëindigd vóór 14.39 uur (tussen partijen staat vast dat dit het tijdstip van de beschadiging was) – dit verweer van [A] vindt steun in één van de getuigenverklaringen – en dat haar werkzaamheden hebben plaatsgehad op enige afstand van de kabel. [A] heeft voor het laatste verwezen naar het door haar in juni 2005 gedane onderzoek. Aan KPN moet worden toegegeven dat raadselachtig blijft hoe de schade dan kan zijn veroorzaakt, maar het onopgehelderd blijven van de schadeoorzaak moet in het licht van al het voorgaande voor risico van KPN blijven. In dit verband memoreert het hof nog dat [A] onweersproken heeft aangevoerd dat zij KPN meteen na de schademelding door KPN aan haar heeft uitgenodigd om samen de plaats van de beschadiging te bezoeken en dat aan deze uitnodiging door KPN geen gevolg werd gegeven. Ook hier geldt dat het hof bij gebreke van een gespecificeerd bewijsaanbod geen aanleiding ziet KPN alsnog een bewijsopdracht te geven.
4.10. Het voorgaande komt er op neer dat de verwijten van KPN aan [A] niet – ook niet tot op tegenbewijs – voor juist kunnen worden gehouden, dat geen grond bestaat voor enige (nadere) bewijslevering en dat de vordering van KPN alsnog moet worden afgewezen. In zoverre slagen de grieven. Voor het overige kunnen de grieven onbesproken blijven.
5. Slotsom en kosten
De slotsom luidt dat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd en dat de vordering van KPN moet worden afgewezen. KPN zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties worden verwezen.
6. Beslissing
Het hof
vernietigt de bestreden vonnissen;
opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van KPN af;
verwijst KPN in de kosten van beide instanties en begroot deze kosten aan de zijde van [A] tot aan deze uitspraak in eerste aanleg op € 291,- wegens verschotten en € 1.536,- wegens procureurssalaris en in hoger beroep op € 467,93 wegens verschotten en € 632,- wegens procureurssalaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, A.M.A. Verscheure en M.M.M. Tillema en door de rolraadsheer bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2007.