ECLI:NL:GHAMS:2007:BA8526

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003985-04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in oplichtingszaak met misleidende mailing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, naar aanleiding van een mailing die hij had verzonden. Deze mailing bestond uit een brief en een acceptgirokaart, waarin de verdachte gebruik maakte van de woorden 'Bureau Merken Publicatie', wat verwarring kon scheppen met het bekende Benelux Merkenbureau. De benaderden van de mailing waren bedrijven en particulieren die, bij oppervlakkige kennisneming, misleid konden worden door de inhoud van de brief.

Het hof overwoog dat, hoewel de mailing misleidend kon zijn, er geen sprake was van bedrog in strafrechtelijke zin. De benaderden waren in staat om de informatie op de achterzijde van de brief te lezen, waar een correcte beschrijving van de aangeboden dienst werd gegeven. Het hof concludeerde dat de benaderden niet door middel van leugens of andere misleidende praktijken tot afgifte van geld waren bewogen, aangezien de beloofde dienst daadwerkelijk werd geleverd bij betaling.

De advocaat-generaal had betoogd dat de benaderden in de veronderstelling werden gebracht dat het om een verlenging van een bestaande inschrijving ging, maar het hof vond hiervoor geen aanwijzingen. Gezien deze overwegingen oordeelde het hof dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd vrijgesproken van de aanklacht.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-003985-04
datum uitspraak: 15 juni 2007
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2003 in de strafzaak onder parketnummer 13-120035-00 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 maart 2003 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 19 januari 2007 en 1 juni 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Door de verdachte zijn in het eerste kwartaal van het jaar 2000 een groot aantal bedrijven en particulieren benaderd met een mailing, bestaande uit een brief en een acceptgirokaart. Het hof stelt dienaangaande vast dat de door de verdachte verzonden mailing bij oppervlakkige kennisneming misleidend kan zijn. Op het tweede blad van de verzonden brief is namelijk het beeldmerk van de benaderde weergegeven en worden tevens de gegevens van het Benelux Merkenbureau - het bureau alwaar de benaderden hun (beeld)merk hebben geregistreerd - , te weten het officiële inschrijvingsnummer, de datum van inschrijving en de klassen waarvoor het (beeld)merk is geregistreerd, vermeld. Daarbij wordt door de verdachte in de brief gebruik gemaakt van de woorden Bureau Merken Publicatie welke woorden verwarring kunnen scheppen doordat ze enige gelijkenis vertonen met het door de benaderde wel bekende Benelux Merkenbureau.
Ondanks de mogelijke misleiding kan, gelet op de bedoeling van de wetgever en de relevante jurisprudentie, niet worden gesproken van bedrog in strafrechtelijke zin. Immers, indien benaderden als in het maatschappelijk verkeer normaal functionerende, nadenkende mensen bedoelde brief aandachtig lezen, ziet men op de voorzijde van de brief vermeld staan dat het hier een offerte betreft en dat voor informatie omtrent de offerte en de factuur wordt verwezen naar de achterzijde van de brief. Op deze achterzijde wordt een correcte beschrijving van de bij betaling geboden dienst gegeven. De benaderden is dus de gelegenheid geboden deze informatie tot zich te nemen. Het al dan niet lezen van deze informatie is uiteindelijk een keuze van de benaderden zelf. De benaderden worden niet door de hiervoor omschreven benaderingswijze door middel van leugens of anderszins bewogen tot afgifte van geld, immers bij betaling wordt blijkens de stukken in het dossier de beloofde dienst daadwerkelijk geleverd. Voor het standpunt van de advocaat-generaal dat bij de benaderden het vertrouwen wordt gewekt dat het hier om een verlenging van een bestaande inschrijving zou gaan en dus met minder controle, dan wel met een geringere mate van omzichtigheid kan worden volstaan, ziet het hof geen enkele aanwijzing. Mitsdien is hier geen sprake van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. D.J.M.W. Paridaens, in tegenwoordigheid van mr. P. Melis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juni 2007.