GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[X]
wonende te [...],
APPELLANT,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk,
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. A. van Hees.
1. Het verdere geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [X] en ABN AMRO genoemd.
In de zaak met rolnummer 927/05 is op 12 januari 2006 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt verwezen naar dat tussenarrest.
In de zaak met rolnummer 1715/05 is [X] bij dagvaarding van 20 september 2005 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: kantonrechter) van 29 juni 2005, in deze zaak onder kenmerk CV 04-8873 gewezen tussen [X] als eiser en ABN AMRO als gedaagde.
Vervolgens heeft [X] tegen dit vonnis bij memorie één grief ingesteld, bewijs aangeboden en geconcludeerd –zakelijk– dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar de kantonrechter, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van beide instanties.
Bij genoemd tussenarrest zijn beide zaken gevoegd.
Bij memorie van antwoord – gelijkluiden in beide zaken - heeft ABN AMRO de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [X] in de kosten van - naar het hof begrijpt - het hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen de beide zaken ter terechtzitting van het hof op 12 december 2006 doen bepleiten, [X] door mr. J.E. Hoetink, advocaat te Utrecht, ABN AMRO door mr. K.P.D. Vermeulen, advocaat te ‘s-Gravenhage, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben bij deze gelegenheid nadere producties overgelegd.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van [X].
De kantonrechter heeft in het bestreden (deel)vonnis van 1 februari 2005, in overweging 1.1 tot en met 1.7, een aantal feiten vastgesteld. [X] heeft in zijn memorie nog een aanvulling op die feiten voorgesteld maar overigens geen bezwaren geuit tegen de vastgestelde feiten. Nu daaromtrent tussen partijen derhalve geen geschil bestaat zal ook het hof van die feiten uitgaan.
4.1 Het gaat in deze zaken om het volgende.
4.1.1 [X] is op 1 september 1972 bij ABN AMRO in dienst getreden. In verband met een reorganisatie heeft ABN AMRO medio 2001 met enkele vakbonden het “Deelakkoord Zonder Omwegen” (hierna: het Deelakkoord) gesloten, dat voorziet in een regeling voor vrijwillige beëindiging van het dienstverband met een stimuleringspremie voor daarvoor in aanmerking komende medewerkers. [X] heeft op 15 november 2001 een ondertekend aanvraagformulier ingediend om in aanmerking te komen voor deze stimuleringspremie. Als datum einde arbeidsovereenkomst is op het formulier 1 maart 2002 ingevuld. Op 22 februari 2002 heeft ABN AMRO een beëindigingsovereenkomst ter ondertekening toegezonden aan [X]; daarin stond het bedrag van de hem toekomende vergoeding niet juist vermeld. [X] heeft zich op 25 februari 2002 ziekgemeld. Op 14 maart 2002 heeft ABN AMRO opnieuw een beëindigingsovereenkomst, met de juiste gegevens, ter ondertekening toegezonden, maar [X] heeft deze niet ondertekend. Bij mailbericht van 13 mei 2002 heeft [X] aan ABN AMRO laten weten af te zien van beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de stimuleringspremie. ABN AMRO heeft [X] vanaf 1 maart 2002 geen salaris meer betaald.
4.1.2 [X] heeft in eerste aanleg gevorderd te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet op 1 maart 2002 is geëindigd en onverminderd voortduurt totdat deze op enig toekomstig tijdstip rechtsgeldig zal eindigen, met veroordeling van ABN AMRO tot nakoming van alle uit de arbeidsovereenkomst voor haar voortvloeiende verplichtingen, voor wat betreft de loonbetaling te vermeerderen met de wettelijke verhoging, en alle betalingen te vermeerderen met wettelijke rente, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag.
4.1.3 ABN AMRO heeft als verweer aangevoerd dat de kantonrechter onbevoegd is om van de vordering van [X] kennis te nemen, omdat bij geschillen over de toepassing van het Deelakkoord ingevolge artikel 9 van het Deelakkoord de CAO-adviescommissie uit de ABN AMRO CAO is aangewezen als beroepsinstantie voor het doen van een bindende uitspraak.
4.1.4 De kantonrechter heeft in het bestreden deelvonnis van 1 februari 2005 overwogen dat dit verweer van ABN AMRO doel treft en dat aangenomen moet worden dat [X] de toepasselijkheid van artikel 9 van het Deelakkoord heeft aanvaard nu hij aanspraak heeft gemaakt op de stimuleringspremie van het Deelakkoord. De kantonrechter heeft zich daarop onbevoegd verklaard van de vordering van [X] kennis te nemen. Bij het bestreden eindvonnis van 29 juni 2005 heeft de kantonrechter [X] vervolgens veroordeeld in de proceskosten.
4.1.5 In hoger beroep bestrijdt [X] – kort gezegd - de onbevoegdheid van de kantonrechter om van de vordering kennis te nemen alsmede de veroordeling in de proceskosten. [X] vordert – na wijziging van eis – dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar de kantonrechter om op de hoofdzaak te beslissen.
In de zaak met rolnummer 927/05
4.2 Met grief I betoogt [X] dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat [X] de toepasselijkheid van het Deelakkoord en daarmee van artikel 9 van het Deelakkoord heeft aanvaard. In de visie van [X] is van gebondenheid aan het Deelakkoord en de daarin vervatte geschillenregeling eerst sprake na acceptatie en ondertekening van de individuele beëindigingsovereenkomst, hetgeen in casu niet is gebeurd. Voorts betoogt [X] dat niet duidelijk is of artikel 9 van het Deelakkoord ook ziet op het tussen partijen gerezen geschil over de vraag óf een overeenkomst tot stand is gekomen, welke onduidelijkheid voor rekening en risico van ABN AMRO moet blijven.
4.3 Of grief I gegrond is, kan in het midden blijven nu, zoals hierna bij de behandeling van grief II zal blijken, [X] bij de bespreking van grief I voldoende belang mist.
4.4 Grief II richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat de stelling van [X] dat ABN AMRO hem niet tijdig heeft gewezen op de geschillenregeling van het Deelakkoord niet afdoet aan de conclusie dat [X] zich tot de geschillencommissie had moeten wenden. Uit hoofde van goed werkgeverschap en gezien de betrokken belangen had ABN AMRO hem tijdig en expliciet moeten wijzen op de gelding van de geschillenregeling, aldus [X]. De grief is subsidiair aangevoerd, voor het geval grief I niet mocht slagen. Het hof zal veronderstellenderwijs daarvan uitgaan en overweegt dan als volgt.
4.5 Artikel 9 van het Deelakkoord luidt als volgt:
“Bij geschillen tussen de medewerker en de bank over de toepassing van deze overeenkomst, zoals over de aanwijzing door het management in de onder 3 genoemde voorfase, het onder 4b genoemde overeenkomen van een eerdere beëindigingsdatum als de medewerker een nieuwe baan elders heeft gevonden, en de onder 7 genoemde selectie bij vervallen, wijzigen of verplaatsen van de functie, geldt de CAO-adviescommissie uit de ABN AMRO CAO als beroepsinstantie. Die commissie doet een bindende uitspraak.”
In de ABN AMRO CAO is als bijlage 1.4 het reglement van de CAO-adviescommissie opgenomen. Daarin is onder 3.1 de procedure beschreven:
“[....] De medewerker dient de procedure voor de commissie te starten door toezending van een bezwaarschrift aan het secretariaat. Dit bezwaarschrift dient te zijn verstuurd binnen zes weken na de dag waarop de beslissing waar het over gaat is genomen of geacht wordt achterwege te zijn gebleven.”
Het hof acht artikel 9 van het Deelakkoord een weinig inzichtelijke bepaling. Minst genomen kan worden gesteld dat zij ruimte laat voor twijfel omtrent haar bereik en toepassingsgebied. De door ABN AMRO in een begeleidende brochure van het Deelakkoord verstrekte informatie is niet wezenlijk anders. ABN AMRO heeft nog gewezen op de Zonder-omwegen-krant van 25 april en 18 mei 2001, maar heeft nagelaten uiteen te zetten welke informatie daarin was opgenomen. Bovendien laten de procedureregels voor de CAO-adviescommissie onduidelijkheid bestaan over het aanvangstijdstip van de bezwaartermijn van zes weken. Zo heeft ABN AMRO niet duidelijk gemaakt welke beslissing van welke datum in de onderhavige kwestie in haar visie door [X] tot uitgangspunt had moeten worden genomen voor het bepalen van de aanvang van de bezwaartermijn. De hiervoor gesignaleerde onduidelijkheid klemt te meer in een situatie als de onderhavige, waarin het gaat om het einde van de arbeidsovereenkomst. Bij de beoordeling van de grief neemt het hof voorts in aanmerking de bijzondere verhouding tussen werkgever en werknemer. Op grond van de eisen van goed werkgeverschap mocht in het onderhavige geval van ABN AMRO worden gevergd dat zij [X] tijdig - op een zodanig tijdstip dat [X] de kwestie nog had kunnen voorleggen aan de CAO-adviescommissie - had gewezen op haar visie omtrent de gelding van de desbetreffende bepalingen en op de mogelijkheden tegen de beslissing betreffende het einde van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2002 bezwaar te maken, hetgeen ABN AMRO evenwel heeft nagelaten. Onbestreden is gebleven dat ABN AMRO eerst tijdens het onderhavige geding een beroep heeft gedaan op de geschillenregeling van het Deelakkoord en dat zij [X] daarop niet heeft gewezen in de loop van de tussen partijen gevoerde correspondentie.
4.6 Onder de in 4.5 geschetste omstandigheden is naar het oordeel van het hof een beroep van ABN AMRO op de toepasselijkheid van artikel 9 van het Deelakkoord dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De kantonrechter heeft zich derhalve ten onrechte onbevoegd verklaard om van de vordering van [X] kennis te nemen. Grief II slaagt dus.
4.7 Grief III mist zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen afzonderlijke bespreking.
In de zaak met rolnummer 1715/05
4.8 In grief I betoogt [X] dat de kantonrechter hem ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten. Uit het hiervoor in 4.5 en 4.6 overwogene volgt dat ook deze grief slaagt.
Grief II in de zaak met rolnummer 927/05 en grief I in de zaak met rolnummer 1715/05 slagen, zodat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar de kantonrechter om op de hoofdzaak te worden beslist. De beslissing over de kosten in eerste aanleg zal te zijner tijd dienen te worden genomen in het eindvonnis. ABN AMRO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, de kosten van het incident daaronder begrepen.
vernietigt de vonnissen waarvan beroep en
verwijst de zaak naar de kantonrechter te Amsterdam om op de hoofdzaak te worden beslist;
veroordeelt ABN AMRO in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voorzover tot op heden aan de zijde van [X] gevallen op € 659,20 voor verschotten en op € 5.364,-- voor salaris procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, M.M.M. Tillema en H. Sorgdrager en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2007 door de rolraadsheer.