ECLI:NL:GHAMS:2007:BA6153
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- D.B. Bijl
- J.P.A. Boersma
- M.J. Hamer
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van uitgaven voor cannabis voorgeschreven door arts
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van uitgaven voor cannabis die door een arts was voorgeschreven aan de belanghebbende. De belanghebbende, die in het verleden chemotherapie had ondergaan, had cannabis aangeschaft bij coffeeshops op vertoon van een mediwietpasje. De inspecteur van de Belastingdienst had de aftrek van deze uitgaven geweigerd, omdat de cannabis niet op recept van een arts was verstrekt. Het Hof oordeelde dat, hoewel de arts cannabis had voorgeschreven, de belanghebbende deze niet via een apotheek had verkregen, maar via coffeeshops. Hierdoor was er geen sprake van een 'op voorschrift van een arts verstrekt' geneesmiddel, wat noodzakelijk is voor aftrekbaarheid volgens de Wet inkomstenbelasting 2001.
De belanghebbende had in zijn beroepschrift gesteld dat de cannabis van apotheken te duur en van slechte kwaliteit was, en dat hij daarom had gekozen voor de aankoop bij coffeeshops. Hij had echter geen betalingsbewijzen overgelegd voor de uitgaven die hij claimde, wat het Hof verder in zijn oordeel meeneemt. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en handhaafde de aanslag van de inspecteur, waarbij het belastbaar inkomen van de belanghebbende werd vastgesteld op € 12.984. Tevens werd de Staat gelast het betaalde griffierecht van € 37 aan de belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering bij het claimen van aftrek voor medische uitgaven en de strikte voorwaarden waaronder dergelijke uitgaven aftrekbaar zijn. Het Hof concludeerde dat de door de belanghebbende aangeschafte cannabis niet als een farmaceutisch hulpmiddel kon worden aangemerkt, en dat er onvoldoende grond was voor het honoreren van de aftrek op basis van gewekt vertrouwen, aangezien de inspecteur de feiten had betwist. De mondelinge uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.