ECLI:NL:GHAMS:2006:AY7046

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/0690
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omzetting faillissement in schuldsanering afgewezen wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de appellant tot omzetting van zijn faillissement in een schuldsanering. De appellant, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was, was eerder op 8 maart 2006 door de rechtbank Utrecht in staat van faillissement verklaard op verzoek van Eurofactor (UK) Ltd. en Perelada Commercial S.A. De rechtbank had mr. C.S. Schoorl benoemd tot rechter-commissaris en mr. F.T.M. Nooijen tot curator. Op 20 maart 2006 diende de appellant een verzoekschrift in tot opheffing van het faillissement en gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het hof diende te beoordelen of de appellant, door omstandigheden die niet aan hem te wijten waren, te laat was met het indienen van dit verzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 23 juni 2006 in de zaak met rekestnummer 06/0690 van:
[APPELLANT],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
APPELLANT,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders-Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellant – [...] - is bij per fax op 3 mei 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de -rechtbank Utrecht van 25 april 2006 met faillissementsnummer 06/137 F, waarbij de rechtbank het verzoek van [appellant] tot opheffing van zijn faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de schuldsaneringsregeling heeft afgewezen.
1.2 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 16 juni 2006. Ter zitting is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort. Voorts is, namens de curator in het faillissement van [appellant], mr. P.C. van den Berg verschenen. Namens de aanvragers van het faillissement is mr. P.W. Tubbergen, advocaat te Rotterdam, verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1 De rechtbank is op de in de beslissing waarvan beroep vermelde gronden tot het oordeel gekomen dat het verzoek van [appellant] tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen, nu het niet tijdig (kunnen) doen van een verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling voor rekening en risico van [appellant] komt. De rechtbank heeft overwogen dat de oproep voor de terechtzitting van 11 januari 2006 alsmede de brief d.d. 12 december 2005, waarin [appellant] wordt gewezen op de mogelijkheid om een verzoek te doen om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, zijn verzonden naar het adres waar [appellant] volgens het bij het faillissementsrekest gevoegde uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie zou wonen.
2.2 In hoger beroep is het volgende gebleken.
Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 8 maart 2006 is [appellant] - op verzoek van Eurofactor (UK) Ltd. en Perelada Commercial S.A. - in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. C.S. Schoorl, lid van voornoemde rechtbank, tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. F.T.M. Nooijen, advocaat en procureur te Amersfoort, tot curator.
Bij verzoekschrift van 20 maart 2006 heeft [appellant] de rechtbank verzocht tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De vraag die thans vooreerst aan de orde is, is of [appellant] wegens hem niet toe te rekenen omstandigheden heeft nagelaten tijdig een verzoek zoals bedoeld in artikel 284 Faillissementswet (Fw) in te dienen, zodat hem een beroep tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de schuldsaneringsregeling toekomt op grond van artikel 15b lid 1 Fw.
2.3 [Appellant] heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij de oproep ter behandeling van het verzoek tot faillietverklaring, de brief van 12 december 2005 van de griffier van de rechtbank Utrecht, inhoudende de mogelijkheid tot indiening van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, alsook het vonnis d.d. 8 maart 2006 waarbij [appellant] in staat van faillissement is verklaard, nimmer heeft ontvangen. Dat [appellant], naar hij stelt, van een en ander niet op de hoogte is geraakt, houdt onder meer verband met het feit dat hij regelmatig voor langere tijd - ten behoeve van zijn werkzaamheden voor Aziatische ondernemingen – in het buitenland verblijft, ter adstructie waarvan hij ter zitting een aantal kopieën uit zijn paspoort heeft overgelegd. Hierbij zij, aldus [appellant], vermeld dat niet ieder land waar hij verbleef een stempel in het paspoort afgeeft. Daarnaast is [appellant] begin 2005 gescheiden van zijn ex-echtgenote en heeft hij zijn woning op het adres aan het [...] te [...] omstreeks die tijd moeten verlaten. Sedert 6 april 2006 is hij op voornoemd adres bij de gemeentelijke basisadministratie uitgeschreven. Verder heeft [appellant] verklaard dat hij er zorg voor heeft gedragen dat TPG Post zijn post doorzond naar zijn postbus. Tevens zond ook zijn ex-echtgenote alle post die voor [appellant] bestemd was, naar hem door. Naar de mening van [appellant] heeft hij hiermee al het mogelijke gedaan teneinde kennis te nemen van zijn poststukken. Bovendien heeft hij, aldus de stelling van [appellant], al zijn andere post wel op deze wijze ontvangen. Tot slot heeft [appellant] aangevoerd dat, gelet op de door hem genomen maatregelen voor het ontvangen van zijn post, afgevraagd kan worden of de stukken wel zijn bezorgd.
2.4 De curator heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij ongeveer een week nadat het faillissement was uitgesproken telefonisch contact heeft gehad met [appellant]. Op dat moment was het voor de curator niet duidelijk waar [appellant] bereikbaar was. Pas op of omstreeks de datum van het verzoek tot omzetting is de curator ervan op de hoogte geraakt dat [appellant] staat ingeschreven op het adres aan het [...] te [...]. Voorts heeft de curator gesteld dat de Belastingdienst het niet wenselijk acht dat [appellant] wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Tot slot heeft hij verklaard zich te refereren aan het oordeel van het hof.
2.5 Mr. Tubbergen heeft namens de aanvragers verklaard dat hij de toenmalige raadsman van [appellant] mr. S.D. Kurz op 7 oktober 2005 heeft bericht omtrent het tussen [appellant] als gedaagde en Eurofactor (UK) Ltd en N.V. Chacalli Fine Wine Society als eisers gewezen vonnis van de rechtbank Utrecht van 5 oktober 2005, alsmede ten aanzien van het indienen van een verzoek tot faillietverklaring van [appellant]. Ook aan [appellant] persoonlijk is dit op voornoemde datum medegedeeld, aldus de raadsman. Toen bleek dat [appellant] niet ter zitting van de behandeling van zijn faillissementsaanvrage was verschenen, is [appellant] bovendien middels een exploot nogmaals opgeroepen.
2.6 Het hof komt tot het volgende oordeel.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek als bedoeld in artikel 284 Fw eerst na het verstrijken van de termijn van veertien dagen bedoeld in artikel 3 lid 1 Fw is gedaan. Beoordeeld dient derhalve te worden of er gronden zijn om met toepassing van artikel 15b Fw het uitgesproken faillissement op te heffen onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Artikel 15b Fw bepaalt dat op verzoek van de gefailleerde het faillissement kan worden opgeheven onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn bedoeld in
artikel 3, eerste lid, geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. De vraag die thans dient te worden beantwoord, is of bedoelde omstandigheden in casu aanwezig zijn. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Niet aannemelijk is geworden dat [appellant] van zijn faillissementsaanvraag niet op de hoogte was, althans redelijkerwijs kon zijn, noch dat hij van het vonnis tot faillietverklaring geen kennis heeft genomen, althans geen kennis heeft kunnen nemen. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat [appellant] niet heeft bestreden dat hij destijds werd bijgestaan door een raadsman – mr. S.D. Kurz – die, volgens de verklaring van de raadsman van de aanvragers, op 7 oktober 2005 door de raadsman van de aanvragers is bericht over het tussen [appellant] en Eurofactor (UK) Ltd. en N.V. Chacalli Fine Wine Society op 5 oktober 2005 gewezen vonnis, alsmede over de aanvraag tot faillietverklaring van [appellant]. Bovendien zijn de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnissen van 1 september 2004 en 5 oktober 2005 op basis waarvan het faillissement is aangevraagd, aan [appellant] betekend. Dat [appellant] voorts, naar hij stelt, van een en ander niet op de hoogte was, daar hij regelmatig voor langere tijd in het buitenland verbleef, dient voor rekening en risico van [appellant] te komen, nu immers is gebleken – hetgeen [appellant] ook niet heeft betwist - dat hij tot 6 april 2006 op het adres [...] bij de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven, alwaar de brief van 12 december 2005 van de griffier van de rechtbank Utrecht en het vonnis tot faillietverklaring van 8 maart 2006 naar zijn verzonden. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat hij – afgezien van het feit dat hem kan worden verweten dat hij de inschrijving op het adres aan het [...] te [...] heeft laten voortbestaan - al het mogelijke heeft gedaan om, ondanks zijn verblijf in het buitenland, van zijn poststukken kennis te nemen, wordt dit verworpen nu dit niet aannemelijk is geworden. Redelijkerwijs kan derhalve niet geoordeeld worden dat [appellant] wegens hem niet toe te rekenen omstandigheden heeft nagelaten tijdig een verzoekschrift zoals bedoeld in artikel 284 Fw in te dienen.
2.7 Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld en dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de uitspraak waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, A. Bockwinkel en M.M.M. Tillema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 23 juni 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.