ECLI:NL:GHAMS:2005:AU9141
Gerechtshof Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Discriminatie van vrachtwagenchauffeurs ten opzichte van zeedagenaftrek in de Wet inkomstenbelasting 2001
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 december 2005 uitspraak gedaan over de vraag of een internationaal vrachtwagenchauffeur recht heeft op de zeedagenaftrek zoals vastgelegd in artikel 3.89 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende, een vrachtwagenchauffeur, had een beroep gedaan op deze aftrek, die oorspronkelijk bedoeld is voor zeevarenden die ten minste 180 dagen per jaar aan boord van een zeeschip verblijven. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag inkomstenbelasting opgelegd zonder de zeedagenaftrek toe te passen, wat leidde tot een geschil over de rechtmatigheid van deze beslissing.
De belanghebbende stelde dat de zeedagenaftrek ook voor vrachtwagenchauffeurs zou moeten gelden, omdat zij vergelijkbare kosten en omstandigheden ervaren. Het Hof oordeelde dat de wetgever bij de invoering van de zeedagenaftrek een objectieve en redelijke rechtvaardiging had voor het onderscheid tussen zeevarenden en vrachtwagenchauffeurs. Het Hof benadrukte dat de inkomensgevolgen voor de werknemers in de zeescheepvaart en het kostenniveau van de Nederlandse zeescheepvaart belangrijke overwegingen waren voor de wetgever om de zeedagenaftrek te handhaven.
Het Hof concludeerde dat de belanghebbende, op basis van de huidige wetgeving, niet in aanmerking kwam voor de zeedagenaftrek. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden, indien hij het niet eens was met de beslissing.