ECLI:NL:GHAMS:2005:AT4673
Gerechtshof Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtsvraag over investeringsaftrek bij participaties in scheepvaartcommanditaire vennootschappen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de investeringsaftrek van belanghebbende, die deelnam in vier afzonderlijke scheepvaartcommanditaire vennootschappen (CV's). Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die het verlies over het jaar 1998 had vastgesteld op ƒ 50.298. Belanghebbende stelde dat hij recht had op een hoger verlies van ƒ 139.291, gebaseerd op de investeringsaftrek van ƒ 88.993 die door de inspecteur was afgewezen. De inspecteur had de participaties van belanghebbende in de CV's als één onderneming beschouwd, terwijl belanghebbende betoogde dat het om vier afzonderlijke ondernemingen ging.
Tijdens de zitting op 3 februari 2005 werd duidelijk dat de inspecteur de jaarcijfers van de CV's had beoordeeld en dat er geen onderlinge verbondenheid tussen de CV's bestond. Het Hof oordeelde dat de participaties van belanghebbende in de CV's inderdaad als afzonderlijke ondernemingen moesten worden aangemerkt, omdat elke CV een eigen onderneming dreef met eigen personeel en administratie. Het Hof concludeerde dat belanghebbende recht had op de gevraagde investeringsaftrek en dat het verlies over 1998 moest worden vastgesteld op ƒ 139.291.
Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en gelastte de Staat het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.207,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.