2. De vaststaande feiten
2.1. Met ingang van 1 januari 1998 is verordening (EG) nr. 1255/96, houdende tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde industrie- en landbouwproducten, gewijzigd. Ter vervanging van de bijlage van voornoemde verordening dient verordening (EG) nr. 2590/97 van de Raad van 16 december 1997. Laatstgenoemde verordening is van toepassing vanaf 1 januari 1998, en is gepubliceerd in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Publikatieblad) van 30 december 1997 nr. L 355.
2.2. In de bijlage bij verordening (EG) nr. 2590/97 is tariefpost
8104 11 00 30 als volgt omschreven:
“Ruw magnesium met een zuiverheid van 99,95 of meer gewichtspercenten, in de vorm van ingots, bestemd voor de vervaardiging van sponszirkonium of in de kernindustrie gebruikte elementen (a)”.
In de voetnoot bij deze tariefpost is het volgende vermeld:
“(a) De controle op het gebruik voor deze bijzondere bestemming geschiedt door toepassing van de op dit gebied geldende communautaire bepalingen.”.
2.3. Belanghebbende heeft in de periode 29 januari 1998 tot en met 26 juni 1998 bij de douaneambtenaren te R zesendertig aangiften voor het vrije verkeer gedaan, waarbij de in te voeren goederen werden omschreven als “ruw magnesium, bevattende 99,8% of meer magnesium, met een zuiverheidsgraad van 99,95% of meer gewichtspercenten in de vorm van ingots”, van oorsprong uit de Oekraïne. De aangegeven tariefpost was 8104 11 00 30 (douanerecht 0%).
Importeur van de goederen was E te A.
2.4. Belanghebbende heeft op 6 februari 1998 aan de inspecteur verzocht ten name van E een bindende tariefinlichting te verstrekken voor “ruw magnesium, bevattende 99,8 of meer gewichtspercenten magnesium, met een zuiverheidsgraad van 99,95 of meer gewichtspercenten in de vorm van ingots.”. In de aanvraag is voor de indeling post 8104 11 00 30 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT) voorgesteld. Op 25 mei 1998 verstrekte de inspecteur aan E een bindende tariefinlichting met het nummer ... . Daarbij heeft de inspecteur de goederen ingedeeld in post 8104 11 00 van het GDT.
2.5. Op 7 april 1999 hebben ambtenaren van de douanepost ... bij E een administratieve controle uitgevoerd naar de juistheid van de douaneaangiften over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998. In het van de controle opgemaakte rapport is dienaangaande onder meer het volgende vermeld:
“Bij Verordening (EG) nr. 2590/97 (d.d. 16 december 1997) heeft een wijziging plaatsgevonden met betrekking tot de omschrijving bij bovengenoemde goederencode.
Per 1 januari 1998 kunnen goederen alleen onder de goederencode 8104 11 00 30 worden ingedeeld indien zij voldoen aan de volgende omschrijving.
“Ruw magnesium, met een zuiverheid van 99,95% of meer gewichtspercenten, in de vorm van ingots, bestemd voor de vervaardiging van sponszirkonium of in de kernindustrie gebruikte elementen (bijzondere bestemming)”.
De controle op het gebruik voor deze bijzondere bestemming geschiedt door toepassing van de op dit gebied geldende communautaire bepalingen (middels douanevergunning en controleformulier T5).
Uit de controle na de invoer op 7 april 1999 bij E is gebleken dat bij de eerder genoemde aangiften ten invoer geen vergunningen en formulieren T5 zijn overgelegd en er derhalve geen aanspraak kan worden gemaakt op de bijzondere bestemming.”.
2.6. Naar aanleiding van deze controle heeft de inspecteur besloten de tariefindeling van de goederen te wijzigen in post 8104 11 00 90 van het GDT. Voor goederen van deze tariefpost gold in 1998 een tarief van 5,3%.
Als gevolg hiervan heeft de inspecteur de sub 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling gedaan voor een bedrag van f 186.567,30 (€ 84.660,55) aan douanerechten.
2.7. Belanghebbende heeft op 7 mei 1999 bezwaar gemaakt tegen deze uitnodiging tot betaling, hetwelk de inspecteur met zijn sub 1.1. vermelde uitspraak heeft afgewezen.
2.8. Tot de stukken van het geding behoort een brief van de douanepost ... aan belanghebbende van 17 februari 1997. Hierin is onder meer vermeld:
“Besluit:
1. A B.V., (...), toe te laten als douane-expediteur teneinde op de voet van artikel 30 van de Douanewet ten behoeve van degenen die daartoe gehouden of bevoegd zijn, op eigen naam goederenaangiften te doen;”.
2.9. Tot de stukken van het geding behoort een brief van C B.V. te B aan de inspecteur van 10 maart 1997, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Betreft: Vergunning tot het doen van electronische aangiftes.
Wij refereren hiermede aan het bijgaande verzoek tot verlening van een landelijke doorlopende zekerheid voor de firma:
A B.V.
(...)
Hiermede verzoeken wij u beleefd tot afgifte van een vergunning tot het doen van electronische aangiftes via het SAGITTA-systeem.
Tevens machtigt A B.V. hiermede C B.V. om hen in deze te vertegenwoordigen.”.
2.10. Bij beschikking van 9 april 1997 is aan belanghebbende met ingang van 1 mei 1997 een “vergunning elektronisch aangeven ten invoer” verleend.