GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
arrest van de tweede civiele kamer van 23 december 2008
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. B.M. Breedijk,
de naamloze vennootschap
General Motors Acceptance Corporation Nederland N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.L. Polak.
1. Het vervolg van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot aan het arrest in incident van 20 mei 2008 wordt verwezen naar dat arrest.
1.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] (naar het hof begrijpt) één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Hij heeft gevorderd dat het hof bij, waar mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest het bestreden vonnis al dan niet na ambtshalve aanvulling van de gronden zal vernietigen en (zo nodig) de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank voor het verder afdoen van de zaak in eerste aanleg en subsidiair, opnieuw recht doende, zal bepalen c.q. vaststellen dat de onderhavige overeenkomst tussen partijen is vernietigd dan wel deze zal vernietigen op grond van het door [appellant] gestelde dan wel de gronden van [appellant] ambtshalve zal aanvullen en GMAC als gevolg van de vernietigde overeenkomst zal veroordelen al het onverschuldigd betaalde aan [appellant] te restitueren, althans GMAC zodanig zal veroordelen als het hof in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van GMAC in de kosten van beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft GMAC de grief bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de vordering van [appellant] zal afwijzen als ongegrond en onbewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
1.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
1.5 Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
2.2 [appellant], GMAC en de dealer [automobielbedrijf A] hebben op 25 juli 2002 een “Koop- en financieringsovereenkomst” (hierna: koop- en financieringsovereenkomst) gesloten met betrekking tot een door de dealer aan [appellant] geleverde auto ([auto A]).
2.3 [appellant] en GMAC hebben op 3 juni 2005 een “Overeenkomst van geldlening” (hierna: overeenkomst van geldlening) gesloten met betrekking tot een door [automobielbedrijf B] aan [appellant] geleverde auto ([auto B]). De hoofdsom van het uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening door GMAC aan [appellant] verleende krediet bedraagt
€ 9.750,76, af te lossen in 22 maandelijkse termijnen van € 474,57 elk. De effectieve rente op jaarbasis bedraagt 11,9 %. Het bedrag van de te betalen kredietvergoeding is € 1.141,90.
2.4 Bij de overeenkomst van geldlening behoort een daarvan deel uitmakend “Aanhangsel vestiging pandrecht”. Blijkens dit aanhangsel verleent [appellant] aan GMAC een pandrecht op de onder 2.3. bedoelde [auto B] tot zekerheid van de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de overeenkomst van geldlening.
2.5 Na vergeefse sommaties heeft GMAC bij brief van 26 april 2006 [appellant] laten weten dat zij (het hof begrijpt:) de onder 2.3. bedoelde [auto B] op grond van dit pandrecht heeft verkocht, en dat haar (in die brief gespecificeerde) restantvordering na afboeking van de opbrengst van deze verkoop € 6.890,72 bedraagt.
2.6 [appellant] heeft aan GMAC op 24 maart 2006 een bedrag van € 474,57, op 28 april 2006 een bedrag van € 138,21 en op of na 8 mei 2006 een bedrag van € 69,-- betaald.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 GMAC heeft in eerste aanleg in conventie veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van een hoofdsom van € 7.418,18 (zijnde het onder 2.5 genoemde bedrag van
€ 6.890,72, verminderd met de onder 2.6 genoemde betalingen van € 138,21 en € 69,-- en vermeerderd met rente tot 30 maart 2007), vermeerderd met de overeengekomen, althans de wettelijke rente over een bedrag van € 6.752,51 vanaf 30 maart 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening met veroordeling van [appellant] in de proceskosten alsmede in de nakosten.
3.2 [appellant] heeft in eerste aanleg in reconventie primair gevorderd te verklaren voor recht dat de overeenkomst van geldlening niet rechtsgeldig is gesloten, althans buitengerechtelijk is ontbonden, met veroordeling van GMAC tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] uit hoofde van die overeenkomst reeds heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening en met veroordeling van GMAC in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten. Subsidiair heeft [appellant] zich ter zake van de hoofdsom, rente en kosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in conventie [appellant] veroordeeld tot betaling aan GMAC van een bedrag van € 6.752,15 vermeerderd met de overeengekomen rente van 11,9 % per jaar vanaf 11 mei 2006 tot de dag van volledige betaling, verminderd met een bedrag van € 69,-- op de verschenen rente, in reconventie de vorderingen afgewezen, [appellant] in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld, het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.4 [appellant] heeft in de dagvaarding in hoger beroep gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal schorsen. Het hof heeft in zijn arrest in incident van 20 mei 2008 [appellant] in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, hem in de kosten van het incident veroordeeld en de zaak naar de rolzitting van 1 juli 2008 verwezen voor het nemen van de memorie van grieven in de hoofdzaak door [appellant].
3.5 [appellant] betoogt in de memorie van grieven primair dat de overeenkomst van geldlening evenals de koop- en financieringsovereenkomst wegens de grote gelijkenis in verplichtingen van [appellant] jegens GMAC kan worden aangemerkt als een koop op afbetaling, dat zijn toenmalige echtgenote niet de uit hoofde van artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek vereiste toestemming heeft gegeven, dat zij de overeenkomst van geldlening op die grond buitengerechtelijk heeft vernietigd, dat [appellant] niet gehouden is een restschuld aan GMAC te voldoen en dat hetgeen hij ter voldoening van de overeenkomst van geldlening aan GMAC heeft voldaan, onverschuldigd is betaald.
3.6 Koop is de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen (artikel 7:1 Burgerlijk Wetboek). De koop (en verkoop) op afbetaling is de koop en verkoop waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd (artikel 7A:1576 lid 1 Burgerlijk Wetboek). Op grond van artikel 7A:1576 lid 3 Burgerlijk Wetboek worden alle overeenkomsten die dezelfde strekking hebben, onder welke vorm of welke benaming ook aangegaan, aangemerkt als koop op afbetaling.
3.7 Het hof is van oordeel dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening geen element van koop en daarmee ook geen element van koop op afbetaling bevat. Blijkens de overgelegde schriftelijke overeenkomst, voor zover hier van belang, verleent GMAC immers aan [appellant] een (geld)krediet en verplicht hij zich tot terugbetaling van dit krediet in 22 maandelijkse termijnen, vermeerderd met een kredietvergoeding. Van een (hier relevante) grote gelijkenis in verplichtingen van [appellant] jegens GMAC op grond van de overeenkomst van geldlening in vergelijking met diens verplichtingen op grond van de koop- en financieringsovereenkomst is naar het oordeel van het hof, anders dan [appellant] betoogt, geen sprake. Weliswaar strekken beide overeenkomsten tot het uitlenen en weer in maandelijkse termijnen aflossen (met rente) van geld, maar uit de overeenkomst van geldlening kan (anders dan uit de koop- en financieringsovereenkomst) in het geheel niet worden afgeleid dat deze mede strekt tot koop (op afbetaling). Dat [appellant] in het kader van de overeenkomst van geldlening ten behoeve van GMAC een pandrecht heeft gevestigd op de [auto B] die [appellant] (mede) met gebruikmaking van het door GMAC uit hoofde van de overeenkomst van geldlening aan [appellant] geleende geld heeft aangeschaft, maakt het voorgaande niet anders; dit pandrecht is immers gevestigd tot zekerheid van de voldoening door [appellant] van de door deze met GMAC aangegane geldlening. Er bestaat geen enkele aanwijzing dat de verkoper ([automobielbedrijf B]) op enige wijze is betrokken bij de financiering tussen [appellant] en GMAC.
3.8 Het onder 3.7 overwogene brengt mee dat de overeenkomst van geldlening niet (mede) als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 Burgerlijk Wetboek kan worden aangemerkt. Hieruit vloeit voort dat artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op de overeenkomst van geldlening, zodat voor het aangaan van die overeenkomst de toestemming van de echtgenote van [appellant] niet vereist was. Er is geen grond voor extensieve interpretatie van artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek in die zin dat ook de overeenkomst van geldlening door die bepaling zou worden bestreken, nu het niet zou stroken met de vereiste zekerheid van het rechtsverkeer, indien de eis van toestemming van de andere echtgenoot ook zou gelden in een alsdan moeilijk af te grenzen groep van andere gevallen dan die waarvoor de wet dit bepaalt, zeker nu de wetgever bij gelegenheid van de invoering van de Boeken 3 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (zie Parl. Gesch. Aanpassing Burgerlijk Wetboek (Inv. 3, 5 en 6), p. 27-28) ervan heeft afgezien artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek in die zin te wijzigen dat ook de overeenkomst van geldlening zou moeten worden onderworpen aan de eis dat de andere echtgenoot daarin toestemt (HR 19 november 1993, NJ 1994, 259, onder 3.3, en HR 29 november 2002, NJ 2003, 152, onder 3.6).
3.9 [appellant] stelt zich subsidiair op het standpunt dat de overeenkomst van geldlening als voortbouwende overeenkomst op de initiële overeenkomst krachtens artikel 6:229 Burgerlijk Wetboek vernietigd c.q. vernietigbaar is. [appellant] voert hiertoe in wezen slechts aan dat niet is gebleken dat de schuld onder de initiële overeenkomst is afbetaald en evenmin is gebleken dat die schuld niet is verdisconteerd in de overeenkomst van geldlening dan wel in de koop waarbij het eerste voertuig is ingeruild tegen het opvolgende voertuig.
3.10 [persoon A] heeft namens GMAC ter comparitie van partijen in eerste aanleg verklaard (zie zijn verklaring in het proces-verbaal onder 3) dat [appellant] een bedrag van € 1.889,09, zijnde een gedeelte van het bedrag van € 9.750,76 dat GMAC op grond van de overeenkomst van geldlening aan [appellant] had uitgeleend, heeft gebruikt ter aflossing op de schuld uit de koop- en financieringsovereenkomst.
3.11 Dat de overeenkomst van geldlening de aflossing van enkele laatste termijnen van de koop- en financieringsovereenkomst voor [appellant] economisch mogelijk maakte, impliceert nog niet dat de overeenkomst van geldlening voortbouwt op de koop- en financieringsovereenkomst, met name niet omdat bij de overeenkomst van geldlening geen dealer meer was betrokken (waarbij nog komt dat de in de koop- en financieringsovereenkomst als contractspartij [automobielbedrijf A]) een andere is dan de dealer van wie [appellant [auto B] kocht ([automobielbedrijf B])). Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de overeenkomst van geldlening onvoldoende samenhangt met de koop- en financieringsovereenkomst om te kunnen oordelen dat de overeenkomst van geldlening de strekking heeft voort te bouwen op de koop- en financieringsovereenkomst. De overeenkomst van geldlening is dan ook niet vernietigbaar uit hoofde van artikel 6:229 Burgerlijk Wetboek.
3.12 Het hof overweegt nog dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat de overeenkomst van geldlening de strekking heeft om de op grond van artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek vereiste toestemming te ontgaan.
De grief faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 19 december 2007;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van GMAC begroot op € 632,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 406,-- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H.L. van der Beek en H.M. Wattendorff en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2008.