ECLI:NL:CRVB:2025:975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
24/31 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 10 februari 2020 ziekmeldde met psychische en fysieke klachten, betwist de conclusie van het Uwv dat hij niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Hij stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad volgt de medische beoordeling van de arts bezwaar en beroep en concludeert dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/31 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 november 2023, 22/1510 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 juni 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 7 februari 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld en de gronden van het hoger beroep ingediend.
Het hoger beroep van appellant is bij uitspraak van 26 september 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak op verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 30 oktober 2024 [1] heeft de Raad het verzet gegrond verklaard en bepaald dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als logistiek medewerker voor 37,99 uur per week. Vanuit de situatie dat appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving heeft hij zich op 10 februari 2020 ziekgemeld met psychische en fysieke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant berekend op 0%. Het Uwv heeft bij besluit van 12 januari 2022 geweigerd appellant met ingang van 7 februari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 3 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een arts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien tot het aannemen van een aantal extra beperkingen en heeft deze beperkingen neergelegd in een FML van 1 juni 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis hiervan de twee primair als reserve geselecteerde functies verworpen en geconcludeerd dat de overgebleven drie functies onverminderd geschikt zijn voor appellant. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarom ongewijzigd vastgesteld op 0%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De door de arts bezwaar en beroep gegeven toelichting over de medische belastbaarheid van appellant, gebaseerd op het dossier, de ingebrachte medische informatie en de eigen bevindingen tijdens de hoorzitting, is naar het oordeel van de rechtbank navolgbaar. Omdat appellant zijn standpunt niet met medische informatie heeft onderbouwd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de door de arts bezwaar en beroep vastgestelde medische belastbaarheid van appellant. Appellant heeft volgens de rechtbank ook voldoende ruimte gehad om de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv te betwisten. Daarom heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Volgens de rechtbank hebben de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende uitgelegd waarom de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. De door hen gegeven toelichting op de beoordeelde knelpunten in de geselecteerde functies zijn voor de rechtbank voldoende begrijpelijk. Omdat appellant basisonderwijs heeft voltooid en vier jaar vervolgonderwijs heeft gevolgd in zijn geboorteland en ruim 17 jaar werkervaring heeft in Nederland vindt de rechtbank dat appellant voldoet aan opleidingsniveau 2.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant is hij dermate wisselend belastbaar dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De PTSS van appellant uit zich in concentratieproblemen, slapeloosheid en benauwdheid, daarnaast is sprake van rugklachten en slaapapneu. Er is sprake van een verstoord slaap-waakritme, appellant komt overdag tot weinig en hij heeft weinig sociale contacten. Volgens appellant kan van een werkgever niet worden verwacht appellant in dienst te nemen zo lang deze klachten aanwezig zijn en dient hij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te worden geacht. In ieder geval heeft de arts bezwaar en beroep de klachten en beperkingen onderschat en dienen in de FML een aantal aanvullende beperkingen te worden opgenomen, waaronder een urenbeperking op zowel energetische als preventieve gronden. Appellant verzoekt een onafhankelijke deskundige te benoemen. Omdat niet alle beperkingen correct zijn opgenomen in de FML, kunnen de op basis van de FML geselecteerde functies alleen al daarom niet geschikt worden geacht voor appellant.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door de arts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant voldoende ruimte heeft gehad om de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv te betwisten en dat de noodzakelijke twijfel aan het medisch onderzoek door het Uwv ontbreekt. De Raad ziet hiervoor in hoger beroep evenmin aanleiding.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
De door appellant in hoger beroep aangevoerde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv is aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. Deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel. Uitgaande van de juistheid van de FML van 1 juni 2022 zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt te achten voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Met deze uitkomst wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Semiz

Voetnoten

1.CRvB 30 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2063.