In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 22/3482 WAJONG. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Brauer, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is behandeld op een zitting op 22 april 2024. De Raad heeft een deskundige benoemd, die op 30 september 2024 rapport heeft uitgebracht. Op 10 februari 2025 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij aan appellant een Wajong-uitkering is toegekend. Op 10 april 2025 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft de Staat als partij aangemerkt en het onderzoek gesloten. De Raad heeft overwogen dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden met negen maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 5.394,70 bedragen, en heeft de Staat veroordeeld tot betaling van € 453,50 in proceskosten en € 500,- schadevergoeding. Het Uwv moet ook het griffierecht van € 185,- vergoeden.