ECLI:NL:CRVB:2025:944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
23/3071 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting in het kader van een hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de besluiten van het dagelijks bestuur tot intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 14 november 2019 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Het dagelijks bestuur heeft deze besluiten genomen omdat in de woning van appellant een hennepkwekerij werd aangetroffen, en aangenomen wordt dat appellant met het faciliteren van deze kwekerij inkomsten heeft genoten, die hij niet heeft gemeld. Appellant betwist dat er sprake is geweest van een eerdere oogst en stelt dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt echter de besluiten van het dagelijks bestuur en oordeelt dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad stelt vast dat het faciliteren van een hennepkwekerij een voortdurende activiteit is, waaruit inkomsten kunnen worden verworven. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en het hoger beroep van appellant slaagt niet. De intrekking en terugvordering blijven in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3071 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 september 2023, 22/2900 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Landgraaf
(het dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 24 juni 2025
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het over besluiten van het dagelijks bestuur tot intrekking en terugvordering van bijstand. Het dagelijks bestuur heeft deze besluiten genomen – kort gezegd – met als reden dat in de woning van appellant een hennepkwekerij werd geëxploiteerd en aannemelijk is dat appellant met het faciliteren van de hennepkwekerij inkomsten heeft genoten. Appellant heeft dat niet gemeld. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand volgens het dagelijks bestuur niet worden vastgesteld. Appellant is het daarmee niet eens. Hij voert aan dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is geweest van een eerdere oogst en dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. De Raad geeft appellant geen gelijk en bevestigt de aangevallen uitspraak.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.J.J. Schins, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft aan partijen schriftelijk vragen gesteld. Het dagelijks bestuur heeft daarop gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 mei 2025. Namens appellant is mr. Schins verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M.J. Michiels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 14 november 2019 bijstand op grond van de Participatiewet, naar
de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft op 5 januari 2022 van de politie eenheid Limburg de melding ontvangen dat op 28 december 2021 in de woning van appellant een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. De kwekerij was verdeeld over twee kweekruimten en bestond uit in totaal 136 planten die onderscheidenlijk zes en zeven weken oud waren. Naar aanleiding daarvan is het dagelijks bestuur een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft het dagelijks bestuur onder meer kennis genomen van een hennepbericht van de politie. Verder is op 10 februari 2022 met appellant een gesprek gevoerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 25 februari 2022.
1.3.
In de onderzoeksresultaten heeft het dagelijks bestuur aanleiding gezien om over te gaan tot de volgende besluitvorming. Met een besluit van 7 maart 2022 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van 21 september 2021 beëindigd (lees: ingetrokken). Met een besluit van 2 juni 2022 heeft het dagelijks bestuur – voor zover hier van belang – de over de periode van 21 september 2021 tot en met 31 januari 2022 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 5.214,82 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Met een besluit van 7 november 2022 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de besluiten van 7 maart 2022 en 2 juni 2022 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat in zijn woning een hennepkwekerij werd geëxploiteerd. Op basis van het hennepbericht en de verklaring van appellant gaat het dagelijks bestuur ervan uit dat sprake is geweest van één eerdere oogst en de kwekerij daarom vanaf 21 september 2021 in werking was. Als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank de intrekking en terugvordering terecht in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 21 september 2021, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 7 maart 2022, de datum van het intrekkingsbesluit (te beoordelen periode).
Was sprake van een eerdere oogst?
4.2.1.
Appellant betwist niet dat er een hennepkwekerij in zijn woning aanwezig was, hij dat niet aan het dagelijks bestuur heeft gemeld en hij in zoverre de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hij betwist wel dat sprake is geweest van een eerdere oogst en dus dat hij over de volledige te beoordelen periode de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellant heeft betoogd dat er onvoldoende onderzoeksbevindingen zijn om aan te nemen dat er een eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van belang.
4.2.2.
Tijdens het gesprek op 10 februari 2022 heeft appellant verklaard dat hij in augustus 2021 de sleutel van zijn woning aan derden heeft verstrekt om een hennepkwekerij op te zetten. Hij heeft verder zelf verklaard dat er één keer is geoogst, maar de kwaliteit van die oogst slecht was. Alleen al om die reden is het dagelijks bestuur er terecht van uitgegaan dat sprake is geweest van een eerdere oogst. Dat betekent dat appellant over de volledige te beoordelen periode de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Kan het recht op bijstand worden vastgesteld?
4.3.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting, het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Dat is volgens appellant het geval omdat hij slechts op één dag op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, namelijk de dag waarop hij zijn sleutel ter beschikking heeft gesteld aan de derden die de kwekerij hebben opgezet en geëxploiteerd. Appellant heeft daarvoor geen inkomsten ontvangen en hij had daarvoor ook geen inkomsten kunnen bedingen. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat de officier van justitie aan hem een strafbeschikking heeft opgelegd voor – kort gezegd – medeplichtigheid aan hennepteelt en de officier van justitie dus niet is uitgegaan van plegen of medeplegen. Ook daaruit blijkt dat appellant een beperkte rol had bij de hennepkwekerij. De terugvordering is gelet hierop in strijd met het reparatoire karakter daarvan. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3.2.
Anders dan appellant heeft betoogd is het faciliteren van een hennepkwekerij in een woning niet een eenmalige maar een voortdurende activiteit. Met het faciliteren van een hennepkwekerij in een woning wordt namelijk een activiteit verricht waaruit inkomsten worden verworven of hadden kunnen worden verworven. Dit heeft de Raad eerder in een andere uitspraak overwogen. [1] De strafbeschikking komt hierbij geen betekenis toe, nu het college aan de besluitvorming niet ten grondslag heeft gelegd dat appellant de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd, maar dat aannemelijk is dat hij met het faciliteren ervan inkomsten heeft genoten. Enig aanknopingspunt voor de omvang van die inkomsten is er niet. Om die reden heeft het dagelijks bestuur terecht geconcludeerd dat het recht op bijstand als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld. Om die reden is de terugvordering ook niet in strijd met het reparatoire karakter daarvan.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en de terugvordering in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van B.F.C. Wiedenhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) B.F.C. Wiedenhof

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 27 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1852.