ECLI:NL:CRVB:2025:912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
24/1507 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening Wmo 2015 voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om de toekenning van een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Appellant, die lijdt aan een chronische luchtwegaandoening en huisstofmijtallergie, heeft een aanvraag ingediend voor maatwerkvoorzieningen. Het college heeft hem een pgb verstrekt voor 5 uur per week, wat later is uitgebreid naar 6,5 uur per week. Echter, het college heeft het pgb-uurtarief vastgesteld op € 16,76, wat appellant betwist. Hij stelt dat dit tarief niet toereikend is om de benodigde hulp in te kopen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant is in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het hoger beroep deels slaagt. De Raad oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat het vastgestelde pgb-tarief van € 16,76 toereikend is voor de inkoop van hulp bij het huishouden. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft het pgb-uurtarief en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad heeft de overige onderdelen van de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is geoordeeld dat de urenomvang van de maatwerkvoorziening toereikend is.

Uitspraak

24/1507 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 mei 2024, 23/558 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 19 juni 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de urenomvang en het pgb-uurtarief bij een verstrekte maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. De Raad is van oordeel dat appellant met de verstrekte urenomvang niet tekort is gedaan. Het college heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat appellant met het gehanteerde tarief de diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren van derden kan betrekken.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Harmanci, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Harmanci. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1956, is bekend met een chronische luchtwegaandoening, een overgevoeligheid voor huisstofmijt en klachten aan de knie, schouder en rug. Hij heeft zich op 17 januari 2022 bij het college gemeld en op 13 juli 2022 een aanvraag ingediend voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de melding heeft de GGD ZuidLimburg op 11 juli 2022 een advies uitgebracht.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 1 augustus 2022 aan appellant per 1 juli 2022 een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De omvang van de maatwerkvoorziening is 5 uur per week voor licht poetswerk, zwaar huishoudelijk werk en de wasverzorging. Bij de berekening van de hoogte van het pgb is uitgegaan van een tarief van € 16,76 per uur.
1.3.
Bij besluit van 19 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 augustus 2022 gegrond verklaard in die zin dat de omvang van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp is uitgebreid van 5 naar 6,5 uur per week. Voor het overige heeft het college het besluit van 1 augustus 2022 gehandhaafd. Daaraan ligt het volgende ten grondslag. Voor het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening heeft het college zich gebaseerd op het normenkader in het protocol Hulp bij het huishouden, dat ontleend is aan het CIZ-protocol Indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging (CIZ-protocol). Onder verwijzing naar het nadere advies van de GGD Zuid-Limburg van 18 januari 2023, heeft het college in de longproblematiek van appellant in combinatie met de huisstofmijtallergie aanleiding gezien om de maatwerkvoorziening uit te breiden met 30 minuten per week voor licht huishoudelijk werk en 60 minuten per week voor zwaar huishoudelijk werk. Verder bepaalt artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2022 dat het uurtarief voor een pgb voor hulp bij het huishouden, uitgevoerd door anderen dan een persoon uit het sociaal netwerk, € 16,76 bedraagt. Vast staat dat in ieder geval één professionele aanbieder bereid is om tegen dit uurtarief de hulp bij het huishouden te leveren. Het college heeft geen aanleiding gezien om het uurtarief te verhogen naar € 20,94, zoals appellant heeft verzocht, omdat dit tarief alleen van toepassing is bij ondersteuning waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist en is bedoeld voor cliënten die ook begeleiding nodig hebben om het huishouden te structureren. Beide omstandigheden zijn bij appellant niet aan de orde. De huidige huishoudelijk ondersteuner van appellant beschikt ook niet over bijzondere deskundigheden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft het college de hulp in het huishouden kunnen verstrekken met de omvang die in het bestreden besluit is vastgesteld. Hierbij heeft het college zich mogen baseren op het normenkader in het protocol Hulp bij het huishouden dat is gebaseerd op het CIZ-protocol. Het college heeft voldoende toegelicht waarom de gehanteerde normtijden (ook) in het geval van appellant toereikend zijn. Met de omvang van de verstrekte maatwerkvoorziening is ruimschoots tegemoetgekomen aan wat appellant, gelet op zijn gezondheidsproblemen en de woning waarin hij woont, nodig heeft. Verder heeft appellant onvoldoende onderbouwd dat er een bijzondere deskundigheid nodig is om de woning grondig schoon te kunnen maken. Dat de huidige huishoudelijk ondersteuner van appellant vanwege jarenlange betrokkenheid weet wat er van haar wordt verwacht, betekent niet dat zij over bijzondere deskundigheden beschikt of dat iemand anders die taken niet zou kunnen uitvoeren. Verder mag het college het pgb beperken tot de hoogte van de kosten van het gecontracteerde aanbod, ook als de door appellant ingeschakelde ondersteuner een hoger tarief hanteert. Het college heeft toegelicht dat appellant met het door het college gehanteerde pgb-tarief van € 16,76 hulp bij het huishouden kan inkopen bij de aanbieder [naam aanbieder]. De rechtbank is van oordeel dat het met het vastgestelde pgb-tarief voor appellant mogelijk is om hulp bij het huishouden in te kopen, nu appellant het tegendeel onvoldoende heeft onderbouwd.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen het volgende aangevoerd. De verstrekte maatwerkvoorziening levert geen passende bijdrage. De urenomvang is vanwege de bijzondere situatie van appellant niet toereikend. De normen op grond waarvan de urenomvang is berekend gelden niet voor appellant, omdat zijn woning meer dan normaal moet worden gereinigd. Het college is er verder aan voorbij gegaan dat vanwege de luchtwegaandoening en de huisstofmijtallergie ook de niet in gebruik zijnde ruimtes moeten worden schoongemaakt. De rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het door appellant overgelegde sociaal-medisch advies van [naam adviesbureau] ([naam adviesbureau]) van 19 september 2023. Ook het door het college gehanteerde pgbuurtarief is niet passend. Van belang is dat er bijzondere deskundigheid is vereist voor het schoonmaken van zijn woning. De huishoudelijk ondersteuner van appellant beschikt hierover, omdat zij al jarenlang ondersteuning biedt aan appellant en een ander dit niet op dezelfde wijze kan doen. Er is geen enkele professionele aanbieder die bereid is om tegen het uurtarief van € 16,76 de huishoudelijke hulp te leveren. Het college heeft het tegendeel niet onderbouwd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de omvang van de huishoudelijke ondersteuning niet slaagt. Het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het gehanteerde pgb-uurtarief slaagt wel. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De beroepsgrond dat de urenomvang van de verstrekte maatwerkvoorziening niet toereikend is vanwege de bijzondere situatie van appellant, slaagt niet. Het college heeft deze omvang gebaseerd op normen die zijn ontleend aan het CIZ-protocol. De Raad heeft eerder geoordeeld dat het CIZ-protocol als uitgangspunt kan dienen bij het vaststellen van de omvang van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning. Bij de toepassing van dit protocol moet steeds een individuele afweging plaatsvinden die tot zowel een ophoging als een verlaging van de tijden kan leiden. [1] Het college heeft aan appellant de in het CIZ-protocol voor de overname van licht en zwaar huishoudelijk werk en de wasverzorging genoemde maximumtijd van 5 uur per week bij een eenpersoonshuishouden in een eengezinswoning verstrekt. Daarnaast heeft het college nog 90 minuten per week extra verstrekt in verband met de longproblematiek en huisstofmijtallergie van appellant, zoals het protocol bij dergelijke allergie- en luchtwegaandoeningen mogelijk maakt. De Raad volgt de rechtbank en het college in het standpunt dat appellant met deze maatwerkvoorziening niet tekort is gedaan en dat hiermee een passende bijdrage is geleverd aan zijn zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. De verwijzing van appellant naar het sociaal-medisch advies van [naam adviesbureau] leidt niet tot een ander oordeel. [naam adviesbureau] heeft zich niet uitgelaten over de urenomvang van de benodigde huishoudelijke ondersteuning. De GGD-arts die het college heeft geadviseerd en [naam adviesbureau] hebben beiden opgemerkt dat de woning van appellant vanwege de longproblematiek en huisstofmijtallergie niet vaker maar wel grondiger moet worden schoongemaakt en dat stof met een natte doek moet worden afgenomen. Het college heeft dit overgenomen in het bestreden besluit en op grond daarvan extra tijd verstrekt. Verder heeft het college het advies van de GGD-arts tot volledige overname van de lichte huishoudelijke taken gevolgd, terwijl in het advies van [naam adviesbureau] is geconcludeerd dat appellant nog enkele van deze taken zelf kan uitvoeren. Tenslotte heeft het college rekening gehouden met de, ook door [naam adviesbureau] benoemde, grootte van de woning van appellant door bij de overname van zwaar huishoudelijk werk uit te gaan van een eenpersoonshuishouden met drie of meer kamers, waardoor er tijd is om ook niet in gebruik zijnde ruimtes schoon te maken.
4.2.
De beroepsgrond dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de hoogte van het pgb is vastgesteld in overeenstemming met artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015, slaagt. Appellant heeft na het besluit van 1 augustus 2022 bij het college geïnformeerd bij welke organisaties hij huishoudelijke ondersteuning tegen het gehanteerde uurtarief van € 16,76 kon inkopen. Het college heeft daarop aangegeven dat dit mogelijk is bij [naam aanbieder] te Voerendaal. Deze stelling is door appellant gemotiveerd betwist en door het college niet onderbouwd. Onder deze omstandigheden is de Raad van oordeel dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant met het verstrekte pgb de diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren van derden kan betrekken, als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015.
4.3.
De beroepsgrond dat het college aan appellant ten onrechte het tarief voor ‘hulp bij het huishouden basis’ heeft verstrekt in plaats van het tarief voor ‘hulp bij het huishouden plus’ slaagt niet. In het GGD-advies van 18 januari 2023 is vermeld dat geen specifieke opleiding nodig is om schoon te maken op de manier die in verband met de medische klachten van appellant is voorgeschreven. Voor degene die schoonmaakt volstaat een eenmalige instructie. Ook uit het advies van [naam adviesbureau] blijkt niet dat bijzondere deskundigheden zijn vereist voor het schoonmaken van de woning van appellant. Verder volgt de Raad het oordeel van de rechtbank dat de omstandigheid dat de huidige huishoudelijk ondersteuner van appellant vanwege jarenlange betrokkenheid weet wat er van haar wordt verwacht, niet betekent dat zij over bijzondere deskundigheden beschikt of dat iemand anders de huishoudelijke taken niet zou kunnen uitvoeren.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep deels slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, voor zover de rechtbank daarbij het bestreden besluit wat betreft de hoogte van het pgb-uurtarief in stand heeft gelaten, het beroep tegen dat besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover daarin een pgb-uurtarief van € 16,76 is opgenomen. Uit 4.1 en 4.3 volgt dat het hoger beroep verder niet slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak voor het overige dus bevestigen.
4.5.
De Raad beschikt over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal daarom het college de opdracht geven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en op € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) voor verleende rechtsbijstand. Ook moet het college het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- aan appellant vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 19 januari 2023 wat betreft de hoogte van het pgb-uurtarief ongegrond is verklaard en bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 19 januari 2023 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarin een uurtarief van € 16,76 is opgenomen;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.628,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders als voorzitter en B. Serno en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college, indien de cliënt dit wenst, hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182.