ECLI:NL:CRVB:2025:898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over procesbelang van werkgever bij weigering WIA-uitkering aan werknemer
In deze zaak heeft appellante, een werkgever, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen aan haar werknemer niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante geen eigen procesbelang had, omdat de uitkeringsaanvraag van de werknemer was afgewezen en er voor de werkgever geen financiële verplichtingen meer waren. Appellante betoogde dat zij procesbelang had omdat zij opkwam voor de belangen van haar werknemer, maar de Raad voor de Rechtspraak volgde dit standpunt niet. De Raad concludeerde dat appellante niet namens de werknemer procedeerde en dat haar belang niet concreet was, aangezien de weigering van de WIA-uitkering geen financiële gevolgen voor haar had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde appellante niet-ontvankelijk in haar beroep, waardoor de weigering van de WIA-uitkering aan de werknemer in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 11 juni 2025.