ECLI:NL:CRVB:2025:863
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het belang bij een inhoudelijke beoordeling van een beroep inzake opvang onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak hebben appellanten, geboren in 1999 en 2004, in juni 2023 met hun baby Nederland bereikt in de hoop op een beter leven. Na aankomst bleek het onderdak dat zij via een stichting hadden geregeld ongeschikt, wat leidde tot problemen met de hoofdbewoner. Na een melding bij Veilig Thuis werd hun baby onder toezicht gesteld en in een crisispleeggezin geplaatst. Appellanten maakten gebruik van een crisisbed in de opvang van het Leger des Heils, maar kregen op 3 augustus 2023 te horen dat zij de opvang op 8 augustus moesten verlaten. Het college van burgemeester en wethouders verklaarde hun bezwaar tegen deze beslissing niet-ontvankelijk, omdat de brieven van het Leger des Heils geen besluiten waren in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellanten tegen dit besluit ook niet-ontvankelijk, omdat niet duidelijk was wat zij nog wilden bereiken met een inhoudelijke beoordeling. Appellanten waren het niet eens met deze uitspraak en stelden dat zij zekerheid wilden over toekomstige opvang en emotionele schade hadden geleden door de gang van zaken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellanten geen belang hadden bij een inhoudelijke beoordeling. Mocht het in de toekomst nodig zijn om opnieuw opvang aan te vragen, dan zou dit een nieuwe procedure vereisen. De Raad concludeerde dat er geen procesbelang was voor vergoeding van immateriële schade, omdat het beëindigen van de opvang niet de reden was dat hun baby niet bij hen werd geplaatst. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder vergoeding van proceskosten of griffierecht.