ECLI:NL:CRVB:2025:843

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
23/1582 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak heeft appellante zich bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten per 21 juli 2020, na eerder een WIA-uitkering te hebben ontvangen die per 18 december 2018 was beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft geweigerd om appellante opnieuw een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij op de datum van de aanvraag opnieuw minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is het hier niet mee eens en stelt dat haar medische beperkingen niet correct zijn beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat er voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing is voor de beslissing van het Uwv. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en deze uitspraak is door de Centrale Raad bevestigd. De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante en dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen die een andere uitkomst rechtvaardigen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de beslissing van het Uwv in stand gelaten.

Uitspraak

23/1582 WIA
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 april 2023, 22/4259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Appellante heeft zich bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten met ingang van 21 juli 2020 uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering per 18 december 2018, in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellante per 21 juli 2020 terecht geen WIAuitkering heeft toegekend omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen, dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering aan appellante heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 februari 2024. Voor appellante is mr. Bal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om het Uwv een nadere toelichting door een verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten indienen.
Het Uwv heeft vervolgens een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2024 ingediend.
De zaak is opnieuw behandeld ter zitting van 4 december 2024. Voor appellante is mr. Bal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.
De Raad heeft het onderzoek heropend. Namens appellante is een nadere reactie ingediend. Het Uwv heeft een nadere toelichting van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Namens appellante is hierop gereageerd.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een derde zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een nadere zitting hebben gevraagd, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopster voor 29,89 uur per week. Op 22 april 2015 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 19 april 2017 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is na bezwaar, beroep en hoger beroep in stand gebleven (zie uitspraak van de Raad van 30 april 2021 [1] ). Na een herbeoordeling is aan appellante per 6 februari 2018 een WIAuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. De WIA-uitkering is per 18 december 2018 beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is na bezwaar, beroep en hoger beroep in stand gebleven (zie de eerder vermelde uitspraak van de Raad van 30 april 2021).
1.2.
Appellante heeft zich op 21 juli 2020 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2022 geweigerd appellante per 21 juli 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 13 juli 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een FML van 24 juni 2022 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dit besluit daarmee in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv weliswaar in de FML van 24 juni 2022 een nieuwe beperking voor werken met deadlines en productiepieken heeft opgenomen, maar dat appellante ook met deze aanvullende beperking minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarom terecht geweigerd om appellante per 21 juni 2020 een WIA-uitkering toe te kennen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft daartegen aangevoerd dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen voor het gebruik van de handen. Appellante heeft erop gewezen dat zij in september 2020 is geopereerd aan de linkerhand voor CTS vanwege ernstige toename van tintelingen, pijn en een gevoel van doofheid. Na de operatie zijn de klachten en beperkingen van appellante gelijk gebleven. Appellante vindt dat zij ook links beperkt is voor knijp- en grijpkracht. Verder vindt appellante dat zij niet kan werken met een toetsenbord en muis en acht zij zich ook beperkt voor schroefbewegingen maken. Ten aanzien van de voorbeeldfuncties heeft appellante aangevoerd dat de functie administratief medewerker notaris (SBC-code 532040) niet passend is, omdat zij niet aan de opleidingseis voldoet. In deze functie is ook sprake van spoedopdrachten. Het is niet duidelijk hoe vaak dit gebeurt en hoe dit zich verhoudt tot de beperking met betrekking tot deadlines en productiepieken. Ook is in de functie constant sprake van contact met klanten en anderen, terwijl appellante daarvoor beperkt is.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering een WIA-uitkering toe te kennen terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voorkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 juni 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat er geen medische onderbouwing is voor de geclaimde toename van de afwijkingen aan de linkerhand. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de in bezwaar ingebrachte informatie van de neuroloog van 1 maart 2022 niet ziet op de datum van de geclaimde toename in 2020. Appellante heeft geen medische informatie verstrekt om haar standpunt te onderbouwen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.1.
Omdat in het medisch onderzoeksverslag van 18 november 2021 is vastgesteld ‘handkracht licht verminderd beiderzijds’, terwijl in de FML van 24 augustus 2018 per 18 december 2018 de knijp en grijpkracht rechts is beperkt, is op dit punt een nadere toelichting van een verzekeringsarts bezwaar en beroep gevraagd. Ook is verzocht om een toelichting op de vraag of toetsenbord- en muisgebruik onder zeer fijn precisiewerk valt. In de FML van 24 augustus 2018 staat in de toelichting bij repetitieve hand/vingerbewegingen dat dit met name beperkt is als het gaat om zeer fijn precisiewerk. Volgens appellante betekent dit dat zij niet kan werken met toetsenbord en muis.
4.4.2.
In de rapporten van 27 februari 2024 en 13 februari 2025 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat appellante met het handhaven van de beperkingen uit 2018 niet tekort is gedaan. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat appellante in 2018 aan de rechterhand is geopereerd en dat daarom de knijp- en grijpkracht in de FML van 24 augustus 2018 rechts meer beperkt is geacht. In september 2020 is appellante aan de linkerhand geopereerd. Bij onderzoek door de verzekeringsarts in november 2021 kon een toename van klachten niet worden geobjectiveerd en de informatie van de neuroloog van 1 maart 2022 laat een normale sensomotoriek zien. Omdat de sensomotoriek goed is, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de tastzin, en ook de mogelijkheid om precisiewerk te verrichten, normaal. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich ook op het standpunt gesteld dat bij appellante geen sprake is van grove tremoren of motorische stoornissen waardoor toetsen niet adequaat kunnen worden aangeraakt of een muis niet kan worden bediend. Het aanraken van toetsen valt niet onder zeer fijn precisiewerk – waarvoor appellante beperkt is – en er hoeft daarbij ook geen kracht te worden gezet. Er is geen aanleiding voor twijfel aan dit standpunt.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 24 juni 2022 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante.
4.6.1.
De beroepsgrond dat de functie administratief medewerker notaris (SBC-code 532040) niet passend is omdat appellante niet aan de opleidingseis voldoet, slaagt niet. Appellante heeft de opleidingen Verkoper mbo-2 en Filiaalbeheerder mbo-4 met een diploma afgerond en voldoet hiermee aan de opleidingseis van deze functie ‘diploma mbo niveau 3 of andere opleidingen op dit niveau’.
4.6.2.
Ook de beroepsgrond van appellante dat de voor haar geselecteerde functies niet passend zijn vanwege het voorkomen van deadlines en/of productiepieken slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 juli 2022 de bezwaren die appellante tegen de functies naar voren heeft gebracht, besproken. In de functie administratief medewerker notaris (SBC-code 532040) is soms sprake van spoedopdrachten. Echter bij item 1.8.4 werken met deadlines en productiepieken is geen sprake van een kenmerkende belasting. Dit betekent volgens de definitie van het CBBS dat spoedopdrachten minder dan één keer per week voorkomen. Nu de verzekeringsarts heeft aangegeven dat vijf deadlines en productiepieken per week mogelijk zijn, is terecht gezegd dat er geen sprake is van een overschrijding van appellantes belastbaarheid op dit punt. Voor zover appellante beperkt is ten aanzien van klantcontact, gaat het om ‘face to face’-contact. Telefonisch contact met een klant valt niet onder dit beoordelingspunt. In deze functie komt ‘face to face’-contact niet voor. De conclusie dat er geen sprake is van een overschrijding kan dan ook worden onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.D.F. de Moor

Voetnoten

1.CRvB 30 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1032.