ECLI:NL:CRVB:2025:815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
23/2942 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om bijstand, bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag na intrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van aanvragen om bijstand, bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Landgraaf (ISDBOL). De appellante had eerder bijstand ontvangen, maar deze was ingetrokken omdat zij niet had aangetoond dat haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres was. De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep niet voldoende bewijs had geleverd voor een wijziging van omstandigheden die recht zou geven op bijstand. De rechtbank Limburg had eerder de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op de aangevraagde bijstand en dat de afwijzing van de aanvragen in stand bleef. De proceskosten werden niet vergoed en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/2942 PW, 23/2943 PW, 23/2944 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 september 2023, 22/1926, 22/1927 en 22/1928 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Landgraaf (ISDBOL) (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 27 mei 2025

SAMENVATTING

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvragen om bijstand, bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag. Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft aangetoond dat haar omstandigheden sinds de intrekking van de bijstand zijn gewijzigd, in die zin dat zij ten tijde van de aanvraag wel het hoofdverblijf heeft op het voormalige uitkeringsadres te [woonplaats] .
Appellante heeft gesteld dat zij wel haar hoofdverblijf heeft op dat adres, maar heeft alleen gronden aangevoerd die over de intrekking van de bijstand gaan. De daarop betrekking hebbende uitspraak van de rechtbank ligt niet voor in hoger beroep. Appellante heeft geen wijziging van omstandigheden vermeld waaruit kan worden afgeleid dat zij ten tijde van de aanvraag wel het hoofdverblijf heeft op het voormalige uitkeringsadres. Het hoger beroep slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.E. Cuppen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft vragen van de Raad beantwoord en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 april 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar nieuwe gemachtigde mr. R.Ph.E.M. Cratsborn. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M.J. Michiels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en ontving aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet tot de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Met een besluit van 20 oktober 2021 heeft het dagelijks bestuur de (aanvullende) bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 4 januari 2018 omdat zij haar hoofdverblijf niet heeft op het uitkeringsadres te [woonplaats] . Daarnaast heeft het dagelijks bestuur de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 18.056,41 en een boete opgelegd van € 970,92 wegens schending van de inlichtingenverplichting.
1.3.
Tegen de hierop betrekking hebbende beslissingen op bezwaar heeft appellante beroep ingesteld. Met een uitspraak van 20 juni 2023 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellante geen hoger beroep ingesteld.
1.4.
Appellante heeft op 4 januari 2022 opnieuw bijstand aangevraagd. Zij heeft op het aanvraagformulier aangegeven dat ze op het voormalige uitkeringsadres te [woonplaats] (opgegeven adres) woont. Naar aanleiding hiervan heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie en de vraag of appellante in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Daarbij is dossieronderzoek verricht en zijn diverse registers geraadpleegd, waaronder die van de Dienst Wegverkeer en Suwinet. Verder zijn verbruiksgegevens van water, gas en elektra opgevraagd en zijn er 56 waarnemingen verricht in de periode van 10 januari 2022 tot en met 3 februari 2022 bij het opgegeven adres en een adres te [plaats] . De waarnemingen zijn vastgelegd in een rapport van bevindingen waarnemingen van 9 februari 2022. Op 3 februari 2022 is appellante gehoord, waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in een verklaring van 3 februari 2022. Een huisbezoek op het opgegeven adres op die dag heeft niet plaatsgevonden omdat appellante heeft aangegeven corona-achtige klachten te hebben. De bevindingen van het onderzoek staan in het rapport van 3 februari 2022.
1.5.
Met een besluit van 15 februari 2022 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur is met een besluit van 14 juli 2022 (bestreden besluit 1) bij de afwijzing gebleven. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft aangetoond dat haar omstandigheden sinds de intrekking van de bijstand op 20 oktober 2021 zijn gewijzigd, in die zin dat zij sinds 4 januari 2022 wel het hoofdverblijf op het opgegeven adres te [woonplaats] heeft.
1.6.
Appellante heeft op 2 maart 2022 individuele inkomenstoeslag aangevraagd en op 7 maart 2022 bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Met besluiten van 15 maart 2022 en 17 maart 2022 heeft het dagelijks bestuur ook deze aanvragen afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur is met besluiten van 7 en 11 juli 2022 (bestreden besluit 2 en 3) bij de afwijzing gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van de aanvragen om bijstand, bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De afwijzing van de aanvraag om bijstand
4.1.
Het bestreden besluit 1 over de bijstand wordt getoetst voor de periode van 4 januari 2022, de datum waarop appellante bijstand heeft aangevraagd, tot en met 15 februari 2022, de datum van het afwijzingsbesluit (te beoordelen periode).
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat zij wel het hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
In dit geval gaat het om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand na een eerdere intrekking van de bijstand. Het dagelijks bestuur heeft de beoordeling van de aanvraag beperkt tot de vraag of appellante heeft aangetoond dat er een wijziging van omstandigheden is, in die zin dat zij over de te beoordelen periode wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. Daarom zal de toetsing van het bestreden besluit ook daartoe worden beperkt. Vergelijk eerdere rechtspraak. [1]
4.2.2.
Appellante heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die gaan over de intrekking van de bijstand met ingang van 4 januari 2018 en de daarop gebaseerde terugvordering. Hierover heeft de rechtbank in een uitspraak van 20 juni 2023 geoordeeld. De Raad heeft appellante er op gewezen dat er geen hoger beroep bekend is bij de Raad tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 juni 2023. In reactie hierop heeft zij geantwoord dat zij hiertegen wel hoger beroep heeft ingesteld, maar daarbij alleen gewezen op het hogerberoepschrift tegen de aangevallen uitspraak. Voorafgaande aan de zitting heeft de Raad appellante er nogmaals op gewezen dat niet is gebleken dat appellante hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 juni 2023. Verder heeft de Raad appellante er op gewezen dat zij niet heeft aangevoerd dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat zij evenmin heeft aangegeven welke dat is of zijn.
4.2.3.
Appellante heeft ook ter zitting niet aangevoerd dat sprake is van een wijziging van omstandigheden en hiervan is ook niet anderszins gebleken. Appellante is er dan ook niet in geslaagd aan te tonen dat sprake is van een relevante wijziging in haar omstandigheden, in die zin dat zij in de te beoordelen periode wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
De afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag
4.3.
Appellante heeft tegen de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag geen afzonderlijke gronden aangevoerd. De afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag (bestreden besluit 2 en 3) kan dan ook verder buiten bespreking blijven.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvragen om bijstand, bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van A.M.J. van Erkel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2025.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) A.M.J. van Erkel

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:365.