ECLI:NL:CRVB:2025:811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
23/611 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Wajong-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante ontving sinds 30 april 2005 een Wajong-uitkering, maar het Uwv beëindigde deze per 30 oktober 2019, omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep in deze uitspraak wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad volgt de argumenten van het Uwv en de rechtbank en concludeert dat de beëindiging van de Wajong-uitkering terecht is.

Uitspraak

23/611 WAJONG
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 januari 2023, 21/610 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de Wajong-uitkering van appellante heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben gereageerd op een vraagstelling van de Raad.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 april 2025. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving vanaf 30 april 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 29 augustus 2019 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante per 30 oktober 2019 beëindigd, omdat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan liggen ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 december 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatman vastgesteld op de gezonde soortgelijke persoon die het bij de leeftijd behorende wettelijke minimumloon kan verdienen. Zij heeft het maatmanloon vastgesteld op € 10,53 per uur.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft zij het volgende overwogen.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het enkele gegeven dat appellante niet in persoon is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte zijn van door appellante gestelde klachten. Anders dan door appellante is gesteld, hebben de verzekeringsartsen de beschikbare medische informatie meegewogen bij hun oordeel.
2.2.
De informatie die appellante in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat traumachirurg F.A.J.M. Van den Wildenberg en verzekeringsarts J.T.J.A. Klijn geen andere medische situatie beschrijven dan waarvan de verzekeringsartsen van het Uwv zijn uitgegaan. Deze gaan immers, net als Van den Wildenberg en Klijn, uit van problemen aan de wervelkolom. De beschrijving van Klijn dat er sprake is van een inzakkingsfractuur komt overeen met de rapportage van
Van den Wildenberg, waarin deze een compressie van de wervelkolom niet uitsluit. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat ervan uit dat het ongeval van appellante een forse impact heeft gehad. Bij de vaststelling van de beperkingen is met de problemen aan de wervelkolom rekening gehouden door appellante beperkt te achten voor fysiek belastende werkzaamheden. De rapportage van Klijn maakt ook niet dat getwijfeld moet worden aan de vastgestelde beperkingen. Klijn gaat uit van hetzelfde medische substraat als de verzekeringsartsen, maar stelt op basis van het door hem verrichte lichamelijk onderzoek andere beperkingen vast dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit onderzoek is echter verricht op 30 september 2022, bijna twee jaar na de datum in geding, en zegt daarom weinig over de beperkingen op de datum in geding. De stelling van appellante dat een urenbeperking moet worden aangenomen is niet onderbouwd met medische gegevens. Ook Klijn maakt in zijn rapportage geen melding van een urenbeperking. De rechtbank volgt daarom de verzekeringsartsen van het Uwv in hun gemotiveerde stelling dat een urenbeperking niet aan de orde is. Niet gebleken is dat in de FML van 16 december 2020 de beperkingen van appellante zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid zoals neergelegd in die FML.
2.3.
Rekening houdend met de FML van 16 december 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: adviseur basisdienstverlening (SBC-code 763100), documentalist cargo service (SBC-code 484010) en service adviseur (SBC-code 521011). De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat deze functies in medisch opzicht niet passend zijn. In het rapport van 18 december 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellante, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
2.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen, in afwijking van de primaire arbeidsdeskundige, vastgesteld op basis van de niet werkende gezonde soortgelijke persoon voor 38 uur die het wettelijk minimumloon verdient. Appellante heeft ter zitting aangevoerd dat de maatman onjuist is vastgesteld en dat artikel 6 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) onverbindend moet worden verklaard. Deze gronden zijn voor het eerst ter zitting en daarmee naar het oordeel van de rechtbank te laat naar voren gebracht. Het Uwv heeft ter zitting te kennen gegeven op de nieuwe beroepsgronden niet meer te kunnen reageren. De rechtbank heeft de nieuwe beroepsgronden daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een aanvullend rapport van 29 augustus 2023 toegelicht dat (enkel) het door appellante voor haar dertigste verjaardag behaalde hbo-diploma bij het vaststellen van het maatmaninkomen kan worden betrokken. Omdat met dat diploma een aanvangssalaris kan worden verdiend van meer dan anderhalf keer het wettelijk minimumloon, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (in navolging van de primaire arbeidsdeskundige) het maatmaninkomen nader vastgesteld op € 15,81 per uur. Voor de mate van arbeidsongeschiktheid maakt dit geen verschil.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Medische beoordeling
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de medische component onderbelicht is gebleven. Uit de in beroep ingebrachte expertiserapporten blijkt duidelijk dat sprake is van een verslechtering, in die zin dat de kromming van de rug door de jaren heen is toegenomen. Die toename zorgt voor een toename van de pijnklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze stukken geen aanleiding geven het medisch oordeel te wijzigen. Appellante acht zich meer beperkt in fysiek opzicht dan het Uwv heeft aangenomen en acht een urenbeperking aangewezen. Zij heeft verzocht een deskundigenonderzoek te laten verrichten.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De medische gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven onder 9.4 tot en met 9.6 van de aangevallen uitspraak, worden geheel onderschreven. Omdat wat is aangevoerd over de medische beoordeling niet slaagt, is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Ten aanzien van het maatmaninkomen heeft appellante aangevoerd dat artikel 6, vierde lid, aanhef en onder b, van het Sb wegens schending van het verbod van leeftijdsdiscriminatie buiten toepassing moet worden gelaten. Daarin speelt immers leeftijd een rol bij de bepaling of zij in aanmerking komt voor een maatmanwissel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep had bij het vaststellen van het maatmaninkomen uit moeten gaan van het door haar op 29 april 2016 behaalde wo-masterdiploma.
4.4.
Deze grond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Appellante heeft een hbo-diploma behaald vóór haar 30e levensjaar. Haar womasterdiploma heeft zij behaald toen zij 30 jaar was. Zij heeft na het behalen van de diploma’s niet gewerkt in een betaalde baan.
4.6.1.
Op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van het Sb is het maatmaninkomen, bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, voor de jonggehandicapte die geen inkomsten uit arbeid geniet, 108% van het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon per uur.
4.6.2.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, van het Sb wordt het maatmaninkomen van de jonggehandicapte, bedoeld in het derde lid, hoger gesteld, en ten minste op een bedrag gelijk aan anderhalf maal het bedrag dat voor de belanghebbende geldt als minimumloon per uur op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), indien de jonggehandicapte tijdens de arbeidsongeschiktheid doch uiterlijk op de dag dat hij de leeftijd van 30 jaar bereikt, een diploma behaalt van een beroepsgerichte opleiding die opleidt voor een beroep waarvan het aanvangssalaris ten minste gelijk is aan anderhalf maal het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon op grond van de WML.
4.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 augustus 2023 verduidelijkt dat een maatmanwissel niet aan de orde is en ook niet heeft plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft het maatmaninkomen verhoogd als bedoeld in artikel 6, vierde lid, aanhef en onder b, van het Sb, in verband met het voor het 30e levensjaar behaalde
hbo-diploma. Omdat het wo-masterdiploma is behaald na de 30e verjaardag is dit niet in aanmerking genomen. Appellante is aangemerkt als starter op de arbeidsmarkt en de functie van juridisch medewerker is als uitgangspunt genomen. Omdat zij in die functie meer dan anderhalf maal het minimumloon zou kunnen verdienen is het maatmaninkomen verhoogd naar € 15,81 per uur. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voorts desgevraagd in haar rapport van 6 juni 2024 toegelicht en berekend dat ook als de leeftijdsgrens van 30 jaar in het geval van appellante buiten beschouwing zou worden gelaten en rekening zou worden gehouden met het behaalde wo-masterdiploma, dit haar niet zou baten. Ook in dat geval zou de mate van arbeidsongeschiktheid namelijk minder bedragen dan 25%.
4.8.
De Raad volgt de hiervoor weergegeven toelichting. Omdat het buiten beschouwing laten van de leeftijdsgrens in het geval van appellante geen verandering brengt in het arbeidsongeschiktheidspercentage, kan in het midden blijven of bij het hanteren van de leeftijdsgrens sprake is van leeftijdsdiscriminatie.
4.9.
Appellante heeft verder aangevoerd dat het Uwv bij het vaststellen van het maatmaninkomen ten onrechte het startsalaris van een juridisch medewerker heeft gehanteerd. Zij is van mening dat in haar geval rekening moet worden gehouden met “niet gerealiseerde toekomstverwachtingen”. Zij stelt dat uitgegaan moet worden van een gemiddeld salaris dat past bij iemand die 9 jaar werkervaring heeft in de advocatuur en daarmee van een uurloon van € 48,58.
4.10.
Ook deze grond slaagt niet. Van niet gerealiseerde toekomstverwachtingen is sprake in de situatie waarin een betrokkene vanuit een bepaalde functie arbeidsongeschikt is geworden, terwijl er direct daarvóór met een redelijke mate van zekerheid vanuit mocht worden gegaan dat hij, als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, een andere functie dan de beklede functie zou hebben bekleed of een hoger loon zou hebben genoten op het te beoordelen tijdstip. [1] Nu appellante na het behalen van haar hbo-diploma en/of haar wo-diploma niet gewerkt heeft in een betaalde baan, kan in haar geval naar het oordeel van de Raad niet met een redelijke mate van zekerheid worden gezegd dat zij op de datum in geding (30 oktober 2019) een hoger loon zou hebben genoten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is dan ook in het rapport van 29 augustus 2023 bij het vaststellen van het maatmaninkomen terecht uitgegaan van een aanvangssalaris van iemand met een hbo-opleiding rechten.
4.11.
Appellante heeft in hoger beroep geen specifieke gronden gericht tegen de aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag gelegde functies. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. Voor zover appellante de Raad heeft verzocht een (onafhankelijke) arbeidsdeskundige te benoemen voor het laten instellen van een onderzoek, bestaat daarvoor geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1545.