In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 3 maart 2016 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had een verzoek om herziening van een boetebesluit ingediend. Dit boetebesluit was opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting. Het college van burgemeester en wethouders van Dongen had de bijstand van de appellant ingetrokken en een boete opgelegd, omdat appellant niet de gevraagde bankafschriften had overgelegd. Appellant stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze te geven, omdat het college de uitnodiging naar een onjuist e-mailadres had gestuurd. Het college wees het verzoek om herziening af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het besluit te herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, zonder een zitting te houden, wat door de Raad als onterecht werd beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had afgezien van een zitting, maar dat appellant hierdoor niet benadeeld was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en liet de afwijzing van het herzieningsverzoek in stand. Wel kreeg appellant een vergoeding voor de proceskosten, omdat de rechtbank de regels omtrent het horen van partijen had geschonden.