ECLI:NL:CRVB:2025:770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
23/2563 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met betrekking tot de ingangsdatum en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellant. Appellant had bijstand aangevraagd met terugwerkende kracht vanaf 6 augustus 2022, maar het dagelijks bestuur van Werksaam Westfriesland had de bijstand pas toegekend met ingang van 10 oktober 2022. Appellant stelde dat zijn mentale gesteldheid hem verhinderde zich eerder te melden voor bijstand. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde dit oordeel. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de toekenning van bijstand met ingang van 10 oktober 2022 in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/2563 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 augustus 2023, 23/431 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Werksaam Westfriesland (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 13 mei 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de ingangsdatum van de aan appellant toegekende bijstand. Het dagelijks bestuur heeft aan appellant bijstand toegekend met ingang van de datum waarop hij eerder een WW-uitkering had aangevraagd. Volgens appellant zijn er bijzondere omstandigheden, gelegen in zijn mentale gesteldheid, die rechtvaardigen dat met ingang van een eerdere datum bijstand wordt toegekend. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat appellant dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Appellant krijgt dus geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Kiewitt, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 april 2025. Appellant heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. Kiewitt en zijn begeleider, [naam begeleider] . Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Mentink.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was werkzaam via een uitzendbureau en is op 5 augustus 2022 ontslagen. Daarna heeft appellant ander werk gezocht en gevonden, maar om verschillende redenen is het niet gelukt het werk te behouden. Op 10 oktober 2022 heeft appellant samen met zijn begeleider een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ingediend. Deze aanvraag is afgewezen.
1.2.
Op 1 november 2022 heeft appellant zich via zijn begeleider gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en op 3 november 2022 is de aanvraag ingediend. Appellant heeft verzocht om bijstand met ingang van 6 augustus 2022, in aansluiting op zijn laatste werkdag.
1.3.
Met een besluit van 17 november 2022 heeft het dagelijks bestuur appellant met ingang van 10 oktober 2022 bijstand toegekend. Nadat appellant bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit omdat hij het niet eens was met deze ingangsdatum, is het dagelijks bestuur met een besluit van 21 december 2022 (bestreden besluit) bij de toekenning met ingang van 10 oktober 2022 gebleven. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die reden geven om bijstand per een eerdere datum toe te kennen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe, voor zover hier van belang, het volgende overwogen.
2.1.
Het college heeft aan appellant bijstand toegekend met een eerdere ingangsdatum dan de datum van de melding. De vraag die voorligt is of het college terecht niet nog eerder dan 10 oktober 2022 bijstand heeft toegekend. Hoofdregel is dat als het college heeft vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, dit niet eerder wordt toegekend dan de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij buiten staat was zich eerder te melden dan wel een gegronde reden voor de latere melding had. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2022. [1]
2.2.
Het is aan appellant om zijn stelling dat sprake is van bijzondere omstandigheden te onderbouwen. Hij is daarin niet geslaagd. De incidenten die hebben plaatsgevonden door het gedrag van appellant en de waarnemingen door het dagelijks bestuur van het gedrag van appellant wijzen er weliswaar op dat appellant soms zorgelijk gedrag heeft vertoond, maar daarmee is nog geen onderbouwing gegeven voor de stelling dat hij in de periode van 6 augustus 2022 tot 10 oktober 2022 niet in staat zou zijn geweest om een uitkering aan te vragen. Een medische verklaring waaruit dit volgt ontbreekt. Bovendien kon appellant in die periode wel solliciteren en vond hij ook werk. Daarnaast heeft de politie het gedrag van appellant ten tijde van een aanhouding in september 2022 (kennelijk) niet zo zorgwekkend geacht dat een onderzoek door een arts/psychiater noodzakelijk was. De begeleider van appellant achtte hem kennelijk ook in staat om zijn eigen keuzes te maken en zelf een uitkering aan te vragen. Niet ter discussie staat dat de begeleider appellant na het ontslag in augustus 2022 heeft geadviseerd om direct een uitkering aan te vragen, maar dat appellant er de voorkeur aangaf dit niet te doen en de begeleider van appellant desondanks ook niet eerder dan 10 oktober 2022 verdere actie heeft ondernomen.
2.3.
Concrete objectiveerbare en verifieerbare informatie waaruit volgt dat appellant door zijn mentale toestand niet eerder dan per 10 oktober 2022 in staat is geweest zich te melden voor een uitkering ontbreekt.
Het standpunt van appellant
3. Appellant heeft aangevoerd dat vanwege zijn mentale problematiek zich bijzondere omstandigheden voordeden die een eerdere toekenning van bijstand dan per 10 oktober 2022 rechtvaardigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Appellant heeft net als in beroep aangevoerd dat er in zijn geval bijzondere omstandigheden zijn om bijstand met terugwerkende kracht vanaf 6 augustus 2022 te verlenen, omdat hij door zijn mentale gesteldheid niet in staat was zich eerder dan 1 november 2022 te melden om bijstand aan te vragen.
4.2.
Wat appellant aanvoert is in de kern een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellant heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hem onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over. De Raad voegt daar, naar aanleiding van wat op de zitting is besproken, het volgende aan toe.
4.3.
De gemachtigde van appellant heeft toegelicht dat sprake is geweest van een aanzienlijke verslechtering van de psychische problematiek van appellant, maar heeft daarbij vermeld dat deze verslechtering zich pas voordeed na de periode die in deze zaak van belang is. Deze verslechtering rechtvaardigt dus niet een eerdere ingangsdatum.
4.4.
De begeleider van appellant heeft herhaald dat appellant na zijn ontslag eerst ander werk wilde zoeken en dat het ‘niet aan zijn verstand te peuteren’ was dat hij dan meteen een uitkering moest aanvragen. De reden voor appellant om niet meteen na beëindiging van zijn werkzaamheden bijstand aan te vragen omdat hij in de veronderstelling verkeerde vrij snel weer werk te kunnen vinden, kan echter niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid om per 6 augustus 2022 bijstand toe te kennen. [2] Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van zijn mentale gesteldheid niet inzag dat hij in de periode van 6 augustus 2022 tot 10 oktober 2022 een andere keuze had moeten maken.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van bijstand met ingang van 10 oktober 2022 in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.H. Harbers, in tegenwoordigheid van B.F.C. Wiedenhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
(getekend) D.H. Harbers
(getekend) B.F.C. Wiedenhof

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van 17 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4164.