In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van bijstand naar de gehuwdennorm. Appellant, die samen met zijn ex-partner en kinderen in dezelfde woning verblijft, ontving bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort heeft de bijstand ingetrokken, omdat appellant en zijn ex-partner geen gezamenlijke huishouding meer zouden voeren. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel, maar de Raad oordeelt dat de omstandigheden van appellant geen bijzondere omstandigheden vormen die de toepassing van de gehuwdennorm in strijd met algemene rechtsbeginselen zouden maken. De Raad bevestigt dat de gezamenlijke huishouding aanwezig is, omdat appellant en zijn ex-partner hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en uit hun relatie een kind is geboren. De Raad oordeelt dat de besluitvorming van het college in stand blijft en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.