ECLI:NL:CRVB:2025:739

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
24/170 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 23 juni 2021 heeft vastgesteld op 39,53%. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep volgt dit standpunt niet en oordeelt dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage correct heeft vastgesteld. De Raad baseert zich op het deskundigenrapport van dr. E.M.H. van den Doel, die concludeert dat er geen neurologische aandoening is vastgesteld die de klachten van appellante kan verklaren. De Raad heeft het onderzoek heropend na de eerste zitting op 18 juli 2024, waaruit bleek dat het onderzoek niet volledig was. Na aanvullend onderzoek en rapportages van deskundigen, waaronder een neuropsycholoog en een neuroloog, blijft de Raad bij zijn oordeel dat de FML van 30 augustus 2021, zoals aangevuld op 10 juni 2024, voldoende is gemotiveerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen aanleiding is om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

24/170 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2023, 22/1576 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: woensdag 14 mei 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 23 juni 2021 heeft vastgesteld op 39,53%. Volgens appellante heeft zij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. van Andel, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Andel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. De Raad heeft dr. E.M.H. van den Doel, neuroloog, als deskundige benoemd.
Deze deskundige heeft op 15 november 2024 rapport uitgebracht. Partijen hebben zienswijzen ingediend. De deskundige heeft op 4 februari 2025 aanvullend gerapporteerd.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2025. Namens appellante is mr. Van Andel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als projectmanager voor gemiddeld 40 uur per week bij [naam B.V.] Op 26 juni 2019 heeft appellante zich ziekgemeld met pijnklachten aan de linkerkant van haar lichaam, nek en schouder als gevolg van een auto-ongeval. Daarnaast is appellante moe, heeft ze concentratieproblemen en slaapt ze veel. In april 2020 heeft zij corona gehad. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 augustus 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 39,53%. Het Uwv heeft bij besluit van 23 september 2021 aan appellante met ingang van 23 juni 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 4 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 februari 2022 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 maart 2022 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van appellante. Ook heeft zij appellante gesproken tijdens de hoorzitting. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een zorgvuldige en duidelijke manier alle bekende klachten betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de medische situatie van appellante heeft gemist.
2.2.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellante op 23 juni 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft aan de door appellante in geding gebrachte expertiserapporten niet de waarde kunnen toekennen die appellante daaraan gehecht wil zien. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:
2.3.
Appellante stelt dat zij op basis van het rapport neuropsychologisch onderzoek van H.T. Dijkstra (NPO) van 1 augustus 2022 meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn reactie op dit rapport aangegeven dat de bevindingen in dit onderzoek niet aansluiten bij het algehele beeld op de diverse spreekuren of het verslag van het gesprek tussen appellante en de psycholoog. De rechtbank heeft de motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen volgen en daarbij opgemerkt dat het NPO ruim één jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden. De neuropsycholoog heeft weliswaar aangegeven dat het zeer aannemelijk is dat de geconstateerde problematiek ook al van toepassing was op de datum in geding, maar zij heeft niet toegelicht waarom zij dat zeer aannemelijk vindt gelet op het afwijkende beeld van de verzekeringsartsen. Ook is zij niet ingegaan op de mate van ernst van de klachten en of deze consistent is door de tijd heen. De resultaten van het NPO heeft de rechtbank daarom niet zonder meer kunnen betrekken op de situatie van appellante op de datum in geding.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kleven gelijksoortige gebreken aan het in geding gebrachte rapport van de neuroloog J.U.R. Niewold van 16 mei 2023. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat het onderzoek van de neuroloog van 4 mei 2023 bijna twee jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden. Volgens de rechtbank heeft de neuroloog niet gemotiveerd waarom hij ervan uitgaat dat de bevindingen van de neuropsycholoog ook voor de datum in geding gelden. De rechtbank heeft daarom de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juni 2023 kunnen volgen, waarin hij – kort gezegd – aangeeft dat ernstige cognitieve beperkingen niet rondom de datum in geding zijn waargenomen.
2.5.
Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 30 augustus 2021, heeft de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
De standpunten in hoger beroep
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft haar standpunt gehandhaafd, dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen haar medische beperkingen hebben onderschat. Zij heeft daarbij verwezen naar de het door haar in beroep ingebracht NPO van 1 augustus 2022 en de aanvulling op dat rapport van 4 september 2023 alsmede het door appellante in beroep overgelegde expertiserapport van neuroloog Niewold van 16 mei 2023. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte in de door haar overgelegde rapporten geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellante is van mening dat de bevindingen en conclusies van de door haar ingeschakelde neuropsycholoog Dijkstra en neuroloog Niewold wel degelijk aanleiding geven voor twijfel over de medische beoordeling door het Uwv. Zij hebben duidelijk aangegeven dat hun bevindingen ook betrekking hebben op de datum in geding. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van neuroloog Niewold van 8 april 2024 in geding gebracht, waarin de neuroloog uiteen heeft gezet waarom zijn conclusies over de belastbaarheid van appellante ook zien op de datum in geding.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft tevens een nieuwe FML van 10 juni 2024 overgelegd, waarin een extra beperking is opgenomen in verband met een bij appellante aanwezige allergie. Deze allergie was wel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv onderkend, maar abusievelijk niet opgenomen in de FML. Deze extra beperking heeft evenwel geen effect op de medische geschiktheid voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
3.3.
Bij de Raad is twijfel ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De Raad heeft zich met name afgevraagd of in de FML voldoende rekening is gehouden met de cognitieve klachten, de vermoeidheidsklachten en de hoofdpijnklachten van appellante. De Raad heeft daarom aanleiding gezien om neuroloog Van den Doel als onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.4.
De deskundige heeft in zijn rapport van 15 november 2024 geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een pijnsyndroom waarvoor op neurologisch vakgebied geen oorzaak kan worden aangegeven. Afgaande op het door hem verrichte onderzoek en de ter beschikking staande medische gegevens had appellante ook op de datum in geding geen aandoening op neurologisch vakgebied. De deskundige heeft op zijn vakgebied geen reden gezien om meer beperkingen op te leggen dan door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn vastgesteld in de FML. De deskundige heeft daaraan toegevoegd dat gezien het feit dat de klachten van appellante op neurologisch vakgebied niet kunnen worden verklaard en het feit dat de medische gegevens enige aanknopingspunten bieden voor een mogelijke beïnvloeding van de klachten door een aandoening op psychiatrisch vakgebied, die zich in ieder geval in het verleden hebben voorgedaan, de beoordeling door een psychiater als deskundige valt te overwegen.
3.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in zijn rapport van 3 december 2024 geconcludeerd dat het deskundigenrapport geen aanleiding geeft tot wijziging van standpunt.
3.6.
Appellante heeft de Raad verzocht het advies om een psychiater als deskundige te benoemen voor nader onderzoek te volgen. Appellante heeft tevens een brief van neuroloog Niewold van 10 januari 2025 overgelegd, waarin een reactie wordt gegeven op het deskundigenrapport. In deze brief heeft neuroloog Niewold benadrukt dat het feit dat er op neurologisch vakgebied geen afwijkingen zijn vastgesteld, niet betekent dat vanuit medisch vakgebied wel een duidelijke diagnose kan worden vastgesteld. Volgens Niewold is bij appellante sprake van een postwhiplashsyndroom en dienen op grond daarvan verdergaande medische beperkingen te worden aangenomen dan in de FML zijn neergelegd.
3.7.
De Raad heeft de deskundige verzocht om te reageren op de door partijen ingebrachte zienswijzen op zijn rapport. De deskundige is tevens gevraagd of hij een beoordeling door een psychiater als deskundige geïndiceerd acht. De deskundige heeft op 4 februari 2025 aanvullend gerapporteerd. De deskundige heeft in de reactie van neuroloog Niewold geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen. Wat betreft de inschakeling van een psychiater heeft de deskundige vermeld dat hij als neuroloog niet met zekerheid kan vaststellen of een dergelijke evaluatie geïndiceerd is, maar dat er wel aanknopingspunten zijn op grond waarvan consultatie op psychiatrisch vakgebied een bijdrage zou kunnen leveren in het vaststellen van de aard van de door appellante ervaren problematiek en de daaruit voortvloeiende ervaren beperkingen.

Het oordeel van de Raad.

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene tenminste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Zorgvuldigheid
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. De primaire verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport van 30 augustus 2021 dossierstudie verricht en appellante onderzocht op een fysiek spreekuur. De verzekeringsarts heeft tevens kennis genomen van het rapport van Ergatis van 12 november 2020 waarin de resultaten zijn weergegeven van een uitgebreid multidisciplinair onderzoek, dat op verzoek van de ex-werkgever van appellante is verricht. Ook heeft de verzekeringsarts kennis genomen van de resultaten van het revalidatietraject dat appellante bij Reade heeft doorlopen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 21 februari 2022 eveneens dossierstudie verricht en appellante gesproken tijdens een telefonische hoorzitting.
Inhoudelijk
4.3.
Volgens vaste rechtspraak [1] geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een door hem ingeschakelde onafhankelijke deskundige volgt als de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Die situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft dossierstudie verricht, waarbij hij onder meer kennis heeft genomen van het NPO van neuropsycholoog Dijkstra en het expertiserapport van neuroloog Niewold, en appellante uitgebreid neurologisch onderzocht. De deskundige heeft overtuigend gemotiveerd waarom hij tot de conclusie is gekomen dat er bij neurologisch onderzoek geen aandoening is gevonden. Hij heeft er daarbij onder meer op gewezen dat een na het auto-ongeval gemaakte MRI van de hersenen geen afwijkingen heeft laten zien. Volgens de deskundige impliceert dit dat de door appellante aangegeven cognitieve problematiek niet kan berusten op enige vorm van hersenletsel. Ook heeft hij erop gewezen dat tijdens de meer dan één uur durende anamnese geen sprake was van concentratieverlies of verslapping van de aandacht. Met betrekking tot de pijnklachten heeft deskundige erop gewezen dat er in de afgelopen jaren geen enkele vorm van letsel in de halswervelkolom is aangetoond en dat bij het huidige onderzoek sprake was van een normaal bewegingspatroon zonder beperkingen. Hierdoor kan er op neurologisch vakgebied geen oorzaak van de aangegeven pijnklachten worden vastgesteld.
4.4.
De reactie van neuroloog Niewold van 10 januari 2025 geeft geen aanleiding om de conclusies van de deskundige niet te volgen. Het is duidelijk dat neuroloog Niewold het niet eens is met de conclusies van de door Raad ingeschakelde onafhankelijke deskundige. De deskundige heeft evenwel het expertiserapport van Niewold nadrukkelijk bij zijn beoordeling betrokken en gemotiveerd waarom hij dat expertiserapport niet volgt.
4.5.
De Raad ziet onvoldoende aanleiding om een psychiater als deskundige te benoemen. Uit de gedingstukken, waaronder het rapport van psychiater B. van der Boom van 12 oktober 2020 (Ergatis), komt naar voren dat appellante in het verleden wel psychische klachten heeft gehad waarvoor zij toen is behandeld, maar dat de persoonlijkheidsproblematiek in remissie was. Niet gebleken is dat appellante op of rond de datum in geding onder behandeling stond van een psychiater en/of psycholoog. Appellante heeft ook niet aangevoerd dat zij vanwege psychische klachten meer beperkingen heeft dan in de FML is vermeld.
Arbeidskundig
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 30 augustus 2021, zoals aangevuld op 10 juni 2024, wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. In het feit dat het Uwv in hoger beroep de FML van 30 augustus 2021 op één onderdeel heeft aangevuld ziet de Raad geen aanleiding voor de conclusie dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht is geschonden. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 februari 2022 blijkt dat de allergie van appellante toen wel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderkend, maar dat hiervoor abusievelijk geen extra beperking is opgenomen in de FML. Er is dus geen sprake van een gebrek in de motivering van het bestreden besluit maar van een kleine omissie die in hoger beroep is hersteld.
6. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Er bestaat geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Ook krijgt appellante het door haar betaalde griffierecht niet vergoed.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op woensdag 14 mei 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4287.