ECLI:NL:CRVB:2025:736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante centraal, die per 15 december 2022 is stopgezet door het Uwv, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 april 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.C.J. Berden, en haar dochter aanwezig was. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P.C.P. Veldman.
De Raad heeft de argumenten van appellante, die onder andere stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was, niet gevolgd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de door appellante ingebrachte medische rapporten geen aanleiding geven om de eerdere conclusies te herzien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De uitspraak bevestigt dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft en dat appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt.