ECLI:NL:CRVB:2015:1147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
13-4005 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 april 2015 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig is uitgevoerd. Appellant had aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende beperkingen waren aangenomen in verband met zijn medische klachten, waaronder oogklachten en een mogelijke achterstrenglaesie. De Raad heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere besluiten van het Uwv en de medische rapporten van verschillende specialisten. De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische feiten zijn ingebracht die de eerdere conclusies van het Uwv zouden ondermijnen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2011 gegrond verklaard, maar de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C.C.W. Lange als voorzitter en R.E. Bakker en E.W. Akkerman als leden.

Uitspraak

13/4005 WAO
Datum uitspraak: 1 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juni 2013, 11/5434 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. de Jong, werkzaam als rechtshulpverlener bij het CNV, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld tijdens de zitting van 10 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
De behandeling ter zitting is geschorst. Partijen hebben vervolgens nadere reacties ingezonden.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld en volstaat hier met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar de klasse
65 tot 80%, met ingang van 30 oktober 2008 berekend naar de klasse 80 tot 100%. Voorts heeft het Uwv in dat besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van
9 maart 2010 bepaald op 15 tot 25%.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 5 oktober 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 januari 2011, voor zover gericht tegen de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 9 maart 2010, gegrond verklaard en deze bepaald op 25 tot 35%. Voor het overige heeft het Uwv het besluit van 13 januari 2011 gehandhaafd en beslist over vergoeding van de kosten in bezwaar.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 5 oktober 2011. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij in verband met ziekenhuisopnames ook met ingang van
9 maart 2010 niet in staat was tot het verrichten van arbeid. De rechtbank heeft aanleiding gezien om het onderzoek ter zitting van 22 juni 2012 met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te schorsen en het Uwv in de gelegenheid te stellen appellant opnieuw door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten onderzoeken, waarbij in het bijzonder onderzoek diende te worden verricht naar de gezondheid van appellant in de periode na 9 maart 2010.
2.2.
Bij beslissing op bezwaar van 6 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 januari 2011 gegrond verklaard en appellant een WAO-uitkering toegekend over de periode 9 maart 2010 tot 1 september 2010, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en met ingang van 1 september 2010 naar een mate van 35 tot 45%.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 5 oktober 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en beslist over vergoeding van proceskosten. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep van appellant met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb mede gericht geacht tegen het bestreden besluit en dit beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen.
2.4.
Aan het bestreden besluit ligt een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag. De rechtbank heeft in de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het medisch onderzoek als onzorgvuldig verricht, onvolledig dan wel onvoldoende gemotiveerd moet worden aangemerkt. Terecht heeft het Uwv geen aanleiding gezien voor een psychiatrisch onderzoek. Verzekeringsarts bezwaar en beroep K. Corten heeft in haar rapport van 15 februari 2013 overtuigend gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om een oogarts als deskundige te benoemen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat ook het arbeidskundige deel van het bestreden besluit juist is vastgesteld.
3. Het hoger beroep is gericht tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover daarbij aan appellant met ingang van 1 september 2010
WAO-uitkering is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft opnieuw aangevoerd dat ten onrechte in verband met zijn medische klachten onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Het geding spitst zich toe op de stellingen van appellant dat ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door een Nederlandse verzekeringsarts en ten onrechte geen beperkingen zijn opgenomen in verband met zijn oogklachten en de aanwezigheid van een achterstrenglaesie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Terecht en op goede gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest en dat het enkele feit dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen dossieronderzoek is verricht niet hoeft te betekenen dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is verricht. Mede doordat het Uwv heeft kunnen beschikken over diverse onderzoeksverslagen van behandelaars van appellant is er geen reden de voorbereiding van het bestreden besluit onzorgvuldig te achten.
4.2.
Voor de beoordeling van de medische situatie van appellant heeft een verzekeringsarts van het Uwv aanvankelijk een drietal expertise-onderzoeken aangevraagd in Duitsland. Op grond van de hierop ontvangen informatie van een orthopaedisch chirurg, een internist en een neuroloog werd een chronisch degeneratief lumbaal wervelkolom-syndroom vastgesteld, zonder radiculopathie. Naar de mening van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Corten vertonen de bevindingen van de specialisten een duidelijke overeenkomst, waarbij met name de rugklachten tot hoofddiagnose wordt benoemd. In haar rapport van 15 augustus 2011 heeft Corten reeds opgemerkt dat ondanks aanhoudende klachten een achterstrenglaesie en eventuele andere ernstige problematiek (wederom) werd uitgesloten. Voorts heeft zij in het rapport van 6 juli 2012 vermeld dat appellant op 1 september 2010 is onderzocht door de neuroloog dr. C. Dickopp die in het rapport van 11 september 2010 expliciet heeft vermeld dat er geen aanwijzingen waren voor een spinale achterstrenglaesie. In verband met de onduidelijkheid die ter zitting bij de Raad is ontstaan over de aanwezigheid van een achterstrenglaesie op de datum in geding en de mogelijke gevolgen daarvan, heeft het Uwv het eerdere standpunt nader onderbouwd. In de reactie van 16 januari 2015 heeft Corten overwogen dat blijkens de voorhanden stukken in maart 2010 in het Universitätsklinikum in Münster onder andere onderzoek is gedaan naar de arm- en beenklachten van appellant en dat feitelijk alleen bij een verricht neurografisch onderzoek een wat vertraagde latentietijd van de sensibele tak (gevoelszenuw) van de nervus tibialis werd vastgesteld. De geleiding van de motorische zenuwen van de armen en benen waren normaal en er konden geen afwijkingen passend bij polyneuropathie (een meer perifere zenuw-aandoening) of een zenuwcompressiesyndroom worden vastgesteld. Op grond van de klachten van appellant en de lichte afwijking in de gevoelstak van de nervus tibialis (zenuw van de voet) werd te kennen gegeven dat er mogelijk sprake was van een achterstrenglaesie. Een oorzaak voor deze oorzaken werd vermoed in de aanwezigheid van een vitamine B-12 gebrek, of een infectie door Lues of Borrelia. Al deze oorzaken konden door middel van aanvullend vervolgonderzoek worden uitgesloten. Aangegeven werd dat nog een MRI van de cervicale wervelkolom verricht zou moeten worden, als aanvullend (bewijzend) onderzoek voor de mogelijk aanwezige achterstrenglaesie. Uit informatie van prof. dr. V. Seiberth en
dr. T. Krüger van 22 april 2010 kan worden opgemaakt dat dit onderzoek is uitgevoerd en dat daarbij gebleken is dat er geen aanwijzingen waren voor lokale objectiveerbare afwijkingen in de achterstreng en dat er ook geen oorzakelijke afwijkingen konden worden vastgesteld als mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van achterstreng-pathologie, zoals de genoemde vitamine B-12 deficiëntie. De bewering dat de diagnose achterstrenglaesie op de datum in geding vast zou staan wordt niet bevestigd door de inhoud van de diverse rapporten. In het licht van deze gegevens kon het Uwv dan ook tot de conclusie komen dat er geen specialistische gegevens bekend zijn waaruit zou blijken dat er sprake is van zeer ernstige medisch objectiveerbare neurologische problematiek bij appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts opgemerkt dat zelfs indien er sprake zou zijn van een (beginnende) achterstrenglaesie, dit niet leidt tot het aangeven van andere beperkingen in de FML van 5 oktober 2010. Er zijn in ruime mate beperkingen toegekend voor fysiek zwaar belastende activiteiten voor de nek, de rug en de rest van de wervelkolom.
4.3.
Met betrekking tot de gestelde oogklachten heeft Corten opnieuw verwezen naar de tijdens de beroepsfase ingezonden reactie van 15 februari 2013. Het oordeel van de rechtbank dat hiermee voldoende is gemotiveerd dat het door het Uwv uitgevoerde medisch onderzoek naar de visusproblematiek van appellant voldoende zorgvuldig en volledig is geweest en er geen aanleiding is een deskundige voor dit onderdeel te benoemen, wordt onderschreven nu in hoger beroep geen nieuwe medische feiten zijn ingebracht.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
6. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en R.E. Bakker en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) I. Mehagnoul
IvR