ECLI:NL:CRVB:2025:731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
23/3498 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 16 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/2378. Tijdens de procedure heeft het Uwv, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een verweerschrift ingediend en zijn er nadere stukken door beide partijen ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 september 2024, waar beide partijen niet verschenen. Op 25 oktober 2024 heeft de Raad een tussenuitspraak gedaan. Vervolgens heeft het Uwv op 4 februari 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante.

Op 7 maart 2025 heeft mr. Bergenhenegouwen namens appellante het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. Het Uwv heeft op 25 maart 2025 aangegeven zich niet te verzetten tegen deze veroordeling. De Raad heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten. De Raad heeft vervolgens het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 907,- en heeft bepaald dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 14 mei 2025 door E. Dijt, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier.

Uitspraak

23/3498 ZW
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 november 2023, 22/2378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 september 2024. Partijen zijn niet verschenen.
De Raad heeft op 25 oktober 2024 een tussenuitspraak gedaan.
Op 4 februari 2025 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 7 maart 2025 heeft mr. Bergenhenegouwen namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Bij brief van 8 april 2025 heeft appellante een specificatie gegeven van haar proceskosten.
Het Uwv heeft eerder op 25 maart 2025 meegedeeld zich niet te zullen verzetten tegen een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten van appellante.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 februari 2025 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Hierbij wordt overwogen dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het Uwv al heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep en dat het Uwv in de beslissing van 4 februari 2025 de kosten van de bezwaarprocedure heeft vergoed. De proceskosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 907,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en met wegingsfactor 1).
Ook dient het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 907,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S. Pouw