ECLI:NL:CRVB:2025:711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
23/1989 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van procesbelang in aanvraag maatwerkvoorziening Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe. Appellant, geboren in 2015, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor een sleutelkastje en/of elektronische deurontgrendeling. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het sleutelkastje geen ondersteuning biedt voor zelfredzaamheid en participatie. Na bezwaar heeft het college de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels een woningaanpassing was verstrekt in de vorm van codetableaus. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellant was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 oktober 2024 is de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn vader en mr. K. Wevers. Het college werd vertegenwoordigd door mr. L. Boxsem, N.G. Mijdam en M. Roomer. De Raad heeft het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting, omdat er geen procesbelang meer was. De Raad oordeelde dat er geen belang was bij een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren, aangezien de gevraagde maatwerkvoorziening overbodig was geworden door de eerder verstrekte woningaanpassing.

De Raad heeft ook de stelling van appellant over immateriële schade verworpen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend aan appellant.

Uitspraak

23/1989 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 mei 2023, 22/ 4176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe (college)
Datum uitspraak: 23 april 2025

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met de zaak 23/1780 JW, behandeld op een zitting van 10 oktober 2024. Voor appellant is zijn vader en wettelijk vertegenwoordiger [naam vader] verschenen, bijgestaan door mr. Wevers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Boxsem, N.G. Mijdam en M. Roomer.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
In de zaak 23/1780 JW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij appellant, geboren op [geboortedatum] 2015, is sprake van complexe problematiek.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 2 februari 2021 de aanvraag van 25 januari 2021 van (de ouders van) appellant voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een sleutelkastje en/of elektronische deurontgrendeling afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat een sleutelkastje voor appellant geen ondersteuning is wat betreft zelfredzaamheid en participatie. Omdat vervolgens de ouders van appellant – vanwege overbelasting – hebben gevraagd om in aanmerking te komen voor een sleutelkastje, heeft het college overwogen dat een sleutelkastje een oplossing kan zijn voor het niet altijd zelf in staat zijn de oppas binnen te laten, maar dat hiervoor ook andere algemeen gebruikelijke oplossingen bestaan, zoals extra sleutels, afspraken over het beschikbaar stellen van een gedeelde sleutel en een betere planning en afstemming tussen ouders onderling. Namens appellant heeft mr. Wevers daartegen op 11 maart 2021 bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 18 maart 2021 hebben de ouders van appellant tijdens een huisbezoek melding gemaakt van de inmiddels ontstane noodzaak voor sloten op de voordeur en de achterdeur die niet door appellant kunnen worden geopend. In reactie op de vervolgens op 13 juli 2021 ingediende aanvraag heeft het college bij besluit van 26 juli 2021 op grond van de Wmo 2015 een woningaanpassing verstrekt bestaande uit codetableaus op de voor- en achterdeur van de woning, in de vorm van een persoonsgebonden budget.
1.4.
Bij besluit van 11 juli 2022 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 2 februari 2021 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat gelet op het besluit van 26 juli 2021 geen sprake (meer) is van een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren. Zoals namens appellant is bevestigd tijdens de hoorzitting is een sleutelkluisje met de toekenning van de gevraagde codetableaus overbodig geworden. Het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand is afgewezen omdat geen sprake is van een situatie waarin het bestreden besluit is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte tot het oordeel gekomen is dat geen sprake meer was van een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren. Dat belang is volgens appellant gelegen in het verzoek om de kosten in bezwaar te vergoeden.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden.
4.2.
Zoals de Raad recentelijk heeft geoordeeld, levert het niet vergoeden van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang op, tenzij het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen terwijl daar wel om was gevraagd, of als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is. [1]
4.3.
In dit geval is van de in 4.2 bedoelde uitzonderingssituatie geen sprake. Het college heeft zijn besluit van 2 februari 2021 niet herroepen in bezwaar. Dat betekent dat in deze zaak geen procesbelang aanwezig is bij het niet vergoeden van bezwaarkosten.
4.4.
Appellant heeft ter zitting gesteld dat schadevergoeding aan de orde is. Het gaat om immateriële schade die zijn ouders hebben geleden doordat zij enorme angsten hebben uitgestaan toen appellant – voordat het college bij besluit van 26 juli 2021 de codetableaus op de voor- en achterdeur van de woning verstrekt heeft – is weggelopen en een half uur zoek is geweest.
4.5.
Ook hierin is geen procesbelang gelegen voor appellant. Hierbij is het volgende van betekenis.
4.5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan aan een verzoek om schadevergoeding slechts een procesbelang worden ontleend als de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. [2] Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
4.5.2.
Voor zover de ouders in een geval als dit al aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden en nog daargelaten of de gestelde schade het gevolg is van de bestreden besluitvorming, heeft appellant met de niet voldoende onderbouwde stelling dat sprake is van immateriële schade niet aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk schade is geleden.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
5.2.
Appellant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter, K.M.P. Jacobs en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 23 april 2025.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635 en ECLI:NL:CRVB:2024:636.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6811.