ECLI:NL:CRVB:2025:569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/1013 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van duurzaam arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2004, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij stelt dat hij op de dag dat hij achttien jaar werd, duurzaam geen arbeidsvermogen had vanwege zijn autisme. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat appellant weliswaar op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende hebben aangetoond dat appellant mogelijkheden tot ontwikkeling heeft, ondanks zijn verstandelijke beperking en autismespectrumstoornis. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

24/1013 WAJONG
Datum uitspraak: 9 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 maart 2024, 23/5234 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 2022
(de dag dat hij achttien jaar is geworden) (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een
Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld en tevens een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 februari 2025. Voor appellant zijn verschenen mr. De Jong en de moeder van appellant, [naam moeder]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2004, heeft met een door het Uwv op 18 februari 2022 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant autisme heeft. Bij de aanvraag is een diagnostisch verslag van
Centrum voor diagnostiek en behandeling Reinaerde (Reinaerde) gevoegd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 8 juli 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een
Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 15 september 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende hebben gemotiveerd dat appellant arbeidsvermogen kan ontwikkelen. De primaire arts heeft onder verwijzing naar het diagnostisch verslag van Reinaerde er terecht op gewezen dat appellant leerbaar is. Bovendien is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uitgesloten dat appellant ondanks zijn verstandelijke beperking vaardigheden kan ontwikkelen. Appellant kan door de inzet van persoonlijke begeleiding op sociaal vlak leren om naar buiten te gaan, afspraken na te komen en een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Uit de nadere toelichting van de ambulant begeleider van appellant blijkt niet dat appellant zich niet kan ontwikkelen. Wat betreft de CIZ-indicatie volgt de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een dergelijke indicatie is gebaseerd op andere criteria dan die gelden voor de Wajong. Het Uwv heeft onderkend dat appellant een grote begeleidingsbehoefte heeft. Dat werkzaamheden al dan niet in een beschutte werkomgeving moeten worden verricht met behulp van permanent toezicht of intensieve begeleiding staat niet in de weg aan het hebben van arbeidsvermogen. Het Uwv heeft terecht geen Wajong-uitkering toegekend.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat een duidelijke onderbouwing ontbreekt waarom in zijn specifieke situatie het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Juist bij een verstandelijke beperking moet volgens appellant steeds onderscheid worden gemaakt tussen de mate en ernst van een dergelijke beperking. Bij een lichte of zeer lichte verstandelijke beperking is in het algemeen groei te verwachten, maar bij een matige of ernstige verstandelijke beperking is de groei van mogelijkheden, ook na het achttiende jaar, beperkt. Appellant stelt dat bij hem sprake is van multidisciplinaire problematiek die ernstig van aard is.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op [geboortedatum] 2022 (de dag dat hij achttien jaar werd) geen mogelijkheden tot arbeidsvermogen heeft omdat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Volgens de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden.
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Als de verzekeringsarts volgens het stappenplan niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene, en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
Bij appellant is sprake van onder meer een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis (ASS). In het rapport van 18 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat mensen met een verstandelijke beperking zich ondanks hun ontwikkelingsachterstand net zo ontwikkelen als anderen, maar dat het uiteindelijke niveau van ontwikkelen lager zal liggen, waarbij de onderlinge verschillen tussen mensen met een verstandelijke beperking groot kunnen zijn. Met adequate begeleiding en ondersteuning, vaak intensief, is ontwikkeling tot op zekere hoogte mogelijk. Ten aanzien van de ASS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat voor deze ontwikkelingsstoornis geen genezing bestaat, maar er door het opbouwen van een vertrouwensband begeleiding kan plaatsvinden, gericht op het aanleren en ontwikkelen van vaardigheden om zich staande te kunnen houden in het dagelijks leven. Eventueel kan dan ook behandeling plaatsvinden op de secundair ontstane psychopathologie.
4.6
Aan appellant kan worden toegegeven dat deze beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de bij appellant aanwezige aandoeningen meer algemeen van aard is en daarbij een concrete – specifiek op appellant toegespitste – afweging van de relevante feiten en omstandigheden en de mogelijke resultaten van behandeling ontbreekt. In haar rapport van 7 januari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter, in aanvulling op haar rapport van 18 augustus 2023, toegelicht dat ten aanzien van de verstandelijke beperking voor appellant begeleiding in een veilige, vertrouwde, ondersteunende en stimulerende omgeving nodig is, waarbinnen in een rustig tempo kan worden gezorgd voor verdere ontwikkeling van eenvoudige schoolse vaardigheden, maar bovenal ook
(bijvoorbeeld binnen een beschermde woonvorm) voor vaardigheden om zijn zelfredzaamheid te vergroten, met als doel uiteindelijk arbeidsparticipatie in een beschermde werkomgeving. Ten aanzien van ASS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de ambulante begeleiding, die vanuit Reinaerde aan appellant is geboden, een algemene grondslag had. Met begeleiding door een vaste, vertrouwde begeleider, verbonden aan een gespecialiseerde instelling zoals het Leo Kannerhuis, een behandel- en kenniscentrum voor autisme, acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep verbetering niet uitgesloten. Met behulp van principes uit cognitieve gedrags- en communicatietherapieën zou dan gericht gewerkt worden aan de sociale, taal- en gedragsproblemen. Met begeleiding op sociaal vlak zou appellant kunnen leren om naar buiten te gaan en afspraken na te komen. Naar het oordeel van de Raad is hiermee in hoger beroep alsnog voldoende onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant vooralsnog niet duurzaam is.
4.7.
In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de duurzaamheid niet juist is. Voor zover appellant er vanuit gaat dat bij hem sprake is van een ernstige verstandelijke beperking, wordt hij daarin niet gevolgd. In haar rapport van 23 juni 2022 heeft de primaire arts namelijk inzichtelijk gemotiveerd waarom het totaal IQ van appellant voorzichtig moet worden geïnterpreteerd en appellant heeft niet onderbouwd waarom, in weerwil van deze toelichting, toch van een ernstige verstandelijke beperking moet worden uitgegaan. Geen twijfel bestaat dan ook over de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant leerbaar is. Ook uit de door appellant in hoger beroep overgelegde verslagen van zijn huidige begeleider, [naam begeleider] van Groei Partners JF, blijkt niet dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Uit deze verslagen, die dateren van na de datum in geding, blijkt dat appellant niemand buiten zijn moeder toelaat, het lang duurt voordat de begeleider een vertrouwensband met appellant heeft opgebouwd en er op dat punt slechts kleine stapjes worden gezet. Hieruit volgt niet dat het ontwikkelen van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant is uitgesloten. Dat de begeleider een werksetting voor appellant op dit moment niet haalbaar acht, leidt de Raad evenmin tot een ander oordeel. Dit doet niet af aan het standpunt van het Uwv, dat op de datum in geding van [geboortedatum] 2020 bij appellant weliswaar arbeidsvermogen ontbreekt, maar dat niet is uitgesloten dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst zodanig kunnen ontwikkelen, dat het verrichten van een taak – al dan niet in een beschutte werkomgeving met intensieve begeleiding – mogelijk zou kunnen zijn.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en blijft de weigering van de Wajong-uitkering in stand. Omdat het hoger beroep niet slaagt zal het verzoek om schadevergoeding, in de vorm van wettelijke rente, worden afgewezen.
5.2.
Aangezien het bestreden besluit pas in hoger beroep met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2025 is voorzien van een toereikende onderbouwing, is sprake van een motiveringsgebrek. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op de kosten voor verleende rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van
€ 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Het totale bedrag van voor vergoeding door het Uwv in aanmerking komende proceskosten bedraagt daarmee € 3.628,-.
7. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.628,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.