ECLI:NL:CRVB:2025:561
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van ZW-uitkering zonder korting na weigering arbeidsovereenkomst vanwege gezondheid
In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een maatregel van verlaging van de Ziektewet (ZW) uitkering aan appellant heeft opgelegd, omdat hij een aangeboden verlenging van zijn arbeidsovereenkomst heeft geweigerd. Appellant, die sinds 20 september 2021 werkzaam was bij een werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, meldde zich op 19 maart 2022 ziek. De werkgever heeft op 20 april 2022 laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden. Na een operatie op 20 april 2022, waarbij complicaties optraden, heeft de werkgever op 30 mei 2022 een aanbod gedaan voor een verlenging van de arbeidsovereenkomst voor acht uur per week. Appellant heeft dit aanbod op 17 juni 2022 afgewezen vanwege zijn gezondheidssituatie. Het Uwv heeft vervolgens een maatregel opgelegd, waarbij het ziekengeld geheel werd geweigerd, omdat appellant verwijtbaar werkloos zou zijn door het afwijzen van het aanbod.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat appellant geen verwijt treft voor het afwijzen van het aanbod. De Raad oordeelt dat onvoldoende is onderzocht of de werkgever op de hoogte was van de ernst van de gezondheidssituatie van appellant. De Raad concludeert dat appellant niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat het Uwv ten onrechte een maatregel heeft opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv wordt gegrond verklaard. Appellant komt met ingang van 1 juni 2022 in aanmerking voor een ZW-uitkering zonder korting.