ECLI:NL:CRVB:2025:561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/807 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ZW-uitkering zonder korting na weigering arbeidsovereenkomst vanwege gezondheid

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een maatregel van verlaging van de Ziektewet (ZW) uitkering aan appellant heeft opgelegd, omdat hij een aangeboden verlenging van zijn arbeidsovereenkomst heeft geweigerd. Appellant, die sinds 20 september 2021 werkzaam was bij een werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, meldde zich op 19 maart 2022 ziek. De werkgever heeft op 20 april 2022 laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden. Na een operatie op 20 april 2022, waarbij complicaties optraden, heeft de werkgever op 30 mei 2022 een aanbod gedaan voor een verlenging van de arbeidsovereenkomst voor acht uur per week. Appellant heeft dit aanbod op 17 juni 2022 afgewezen vanwege zijn gezondheidssituatie. Het Uwv heeft vervolgens een maatregel opgelegd, waarbij het ziekengeld geheel werd geweigerd, omdat appellant verwijtbaar werkloos zou zijn door het afwijzen van het aanbod.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat appellant geen verwijt treft voor het afwijzen van het aanbod. De Raad oordeelt dat onvoldoende is onderzocht of de werkgever op de hoogte was van de ernst van de gezondheidssituatie van appellant. De Raad concludeert dat appellant niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat het Uwv ten onrechte een maatregel heeft opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv wordt gegrond verklaard. Appellant komt met ingang van 1 juni 2022 in aanmerking voor een ZW-uitkering zonder korting.

Uitspraak

24/807 ZW, 25/300 ZW
Datum uitspraak: 9 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2024, 23/4951 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv aan appellant terecht een maatregel van verlaging van de uitkering op grond van de ZW heeft opgelegd, omdat hij verwijtbaar een aangeboden verlenging van zijn arbeidsovereenkomst heeft geweigerd. Appellant vindt dat het weigeren van het aanbod hem niet kan worden verweten. De Raad volgt appellant hierin.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 24 januari 2025 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 is geregistreerd onder nummer 25/300 ZW.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 februari 2025. Appellant en mr. De Witte, zijn via beeldbellen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van
belang.
1.1.
Appellant was vanaf 20 september 2021 werkzaam bij [naam B.V.] (werkgever) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor zestien uur per week. Op 19 maart 2022 heeft appellant zich ziekgemeld. Op 20 april 2022 heeft de werkgever laten weten dat de arbeidsovereenkomst, van rechtswege eindigend op 1 juni 2022, niet zal worden verlengd.
1.2.
Op 20 april 2022 is appellant geopereerd, waarna zich complicaties hebben voorgedaan. De werkgever heeft op 10 mei 2022 contact opgenomen met appellant. Daarbij is besproken dat het contract toch verlengd kon worden. Hierna heeft de werkgever op 30 mei 2022 een aanbod gedaan voor een verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 juni 2022 tot 1 januari 2023 voor acht uur per week. Op 2 juni 2022 heeft de werkgever de nieuwe arbeidsovereenkomst aan appellant verzonden om te ondertekenen.
1.3.
Appellant heeft op 17 juni 2022 de werkgever laten weten af te moeten zien van het aanbod in verband met zijn gezondheidssituatie. In reactie op dit bericht heeft de werkgever die dag laten weten te begrijpen dat appellant niet ingaat op het aanbod en dat dit betekent dat het dienstverband van appellant eindigt op 1 juni 2022.
1.4.
Het Uwv heeft met een besluit van 6 september 2022 appellant per 1 juni 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Daarbij heeft het Uwv een maatregel opgelegd waarbij het ziekengeld blijvend geheel is geweigerd. Reden hiervoor is dat appellant onnodig een beroep op een ZW-uitkering heeft gedaan door niet in te gaan op het aanbod van verlenging van zijn arbeidsovereenkomst. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit op bezwaar van 2 juni 2023 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het besluit van 6 september 2022 herroepen en de maatregel verlaagd van een blijvend gehele weigering naar een verlaging van 50% van 1 juni 2022 tot en met 15 maart 2024. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant voor acht uur per week verwijtbaar werkloos is door de aangeboden arbeidsovereenkomst van zijn werkgever per 1 juni 2022 niet te accepteren. Over deze uren had hij aanspraak kunnen maken op loon van zijn werkgever.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit 1 in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant op het moment dat hij het aanbod afwees arbeidsongeschikt was en dat appellant en zijn werkgever van de (ernstige) gezondheidssituatie van appellant op de hoogte waren. De werkgever heeft het aanbod dus gedaan in weerwil van de ziekte van appellant. Dat appellant zijn werkgever niet wilde belasten met de (financiële) verantwoordelijkheid voor een zieke werknemer en het aanbod heeft afgeslagen zal gedaan zijn uit goede bedoelingen, maar daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank de financiële verantwoordelijkheid voor zijn ziekte bij het Uwv neergelegd en de algemene fondsen onnodig benadeeld.
Hoger beroep en nieuw besluit
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
3.2.
Het Uwv heeft op 24 januari 2025 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit 2). Het Uwv heeft daarin vermeld dat appellant door het weigeren van het contractaanbod voor acht uur een benadelinghandeling heeft gepleegd, omdat hij daarmee zijn loonaanspraken tijdens ziekte voor die uren heeft prijsgegeven. Omdat het Uwv alsnog uitgaat van een verminderde verwijtbaarheid is de eerder opgelegde maatregel alsnog beperkt tot een korting van 25% op het uitkeringsbedrag. Verder is de maatregel beperkt tot de duur van het aangeboden contract, tot en met 31 december 2022.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om een maatregel op te leggen in stand heeft gelaten. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Met het bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet gehandhaafd. Daarmee komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking, moet het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond worden verklaard en zal bestreden besluit 1 worden vernietigd, behoudens de daarin toegekende kosten in bezwaar.
4.2.
Omdat bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet komt aan de bezwaren van appellant wordt dit besluit met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht, in de procedure betrokken en wordt het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
4.3.
Volgens appellant kan hem van zijn handelwijze geen verwijt worden gemaakt. Zijn plotseling sterk verslechterde gezondheid stond eraan in de weg om de verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te aanvaarden. Zou hij deze hebben aanvaard, dan had de werkgever met succes een beroep op dwaling kunnen doen. Niet gezegd kan worden dat de werkgever het aanbod deed in weerwil van appellants gezondheidstoestand.
4.3.1.
Appellant voert in essentie aan dat zijn keuze om het aanbod niet te accepteren, in de wetenschap dat hij naar verwachting vrijwel de gehele contractperiode niet in staat zou zijn het aangeboden werk te verrichten, niet verwijtbaar is. Het Uwv heeft daartegenover gesteld dat de werkgever het aanbod heeft gehandhaafd terwijl de werkgever op de hoogte was van de verslechterde situatie van appellant. Voor dat standpunt van het Uwv kan naar het oordeel van de Raad echter geen steun worden gevonden in de beschikbare informatie. Niet in geschil is dat toen de werkgever op 10 mei 2022 contact opnam met appellant bij beide partijen nog de verwachting bestond dat appellant begin juni 2022 weer zou zijn hersteld, maar dat de gezondheidssituatie van appellant daarna juist is verslechterd. Onduidelijk is dus of de werkgever zich bewust is geweest van de ernst van de gezondheidssituatie van appellant en de na het aanbod opgetreden complicaties. Op de zitting van de Raad is vastgesteld dat het Uwv dit ook niet heeft onderzocht.
4.3.2.
Het Uwv heeft verder betoogd dat appellant met zijn keuze onvoldoende rekening heeft gehouden met het financiële belang van het Uwv en dat dit appellant ook kan worden verweten. De Raad volgt het Uwv niet in dit standpunt. Uit de stukken en wat op zitting is besproken blijkt dat na de operatie op 20 april 2022 steeds nieuwe complicaties bij appellant zijn opgetreden. Appellant is hiervoor in de weken na de operatie meerdere malen teruggekeerd naar het ziekenhuis. Niet in geschil is dat appellant op het moment dat de contractverlenging zou ingaan, 1 juni 2022, nog niet hersteld was en het aangeboden werk niet kon verrichten. Ook is niet in geschil dat appellant in juni 2022 ervan uit mocht gaan dat het, gelet op zijn gezondheidssituatie, nog maanden zou duren voor hij daartoe in staat zou zijn. Die verwachting is ook uitgekomen. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de Raad van oordeel dat appellant van zijn keuze, om na afloop van de bestaande arbeidsovereenkomst de aangeboden nieuwe arbeidsovereenkomst niet te accepteren, geen verwijt kan worden gemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 45, tweede lid, van de ZW, heeft het Uwv daarom ten onrechte een maatregel opgelegd.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit wat is overwogen onder 4.1 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd, het beroep tegen bestreden besluit 1 wordt gegrond verklaard en bestreden besluit 1 wordt vernietigd, behoudens de in dat besluit vergoede kosten in bezwaar .
4.5.
Gelet op wat is overwogen onder 4.3.1 en 4.3.2 wordt het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard. Het bestreden besluit 2 wordt vernietigd en het besluit van 6 september 2022 wordt herroepen voor zover daarmee een maatregel in de vorm van een korting op de uitkering is opgelegd. Dit betekent appellant met ingang van 1 juni 2022 in aanmerking komt voor een ZW-uitkering zonder korting vanwege een maatregel.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.814,- in beroep en € 1.814,- in hoger beroep (in beide instanties 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een bedrag van € 907,- per punt en wegingsfactor 1). Dit is een bedrag van € 3.628,- in totaal. Verder dient het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juni 2023 gegrond en vernietigt dit besluit,
behoudens de in dat besluit vergoede kosten in bezwaar;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 januari 2025 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 6 september 2022 voor zover daarmee een maatregel is opgelegd in de vorm van een korting op het uitkeringsbedrag;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.628,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025.
(getekend) E.J.J.M Weyers
(getekend) C.M. Snellenberg

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 45 ZW
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
(…)
j. indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49;
(…)
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt