ECLI:NL:CRVB:2025:551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/1016 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie naar een senior functie door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een sollicitatie naar een senior functie bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De appellant, die werkzaam was bij het ministerie, had gesolliciteerd naar de functie van senior [naam functie] maar werd afgewezen. De minister baseerde deze afwijzing op het feit dat de appellant tijdens het sollicitatiegesprek niet voldeed aan de vereiste kernkwaliteiten die in het functieprofiel waren opgenomen. De rechtbank Noord-Holland had eerder de afwijzing van de sollicitatie in stand gehouden, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de minister in redelijkheid tot zijn beslissing kon komen en dat er geen aanwijzingen waren dat de procedure niet correct was gevolgd. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat er andere eisen waren gehanteerd dan in de vacature waren vermeld, maar de Raad vond deze argumenten niet overtuigend. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de afwijzing van de sollicitatie in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1016 AW
Datum uitspraak: 2 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 maart 2024, 21/2747 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat om de vraag of appellant terecht is afgewezen voor zijn sollicitatie naar een senior functie. De Raad komt tot het oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beoordeeld.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 februari 2025. Appellant is niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Munts en mr. M.E.M. Suijkerbuijk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
2. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
2.1.
Appellant was werkzaam op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de [afdeling] in de functie van [naam functie].
2.2.
In de eerste helft van 2018 heeft appellant gesolliciteerd naar de functie van senior [naam functie]. Met een besluit van 8 november 2018, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 24 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de minister de sollicitatie van appellant afgewezen. De minister heeft in navolging van de selectiecommissie het standpunt ingenomen dat tijdens het met appellant gehouden gesprek de vereiste belangrijke kernkwaliteiten voor het vervullen van de functie van senior [naam functie] niet voldoende tot uiting zijn gekomen.
Uitspraak van de rechtbank
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de sollicitatie in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid heeft kunnen beslissen appellant af te wijzen voor de door hem geambieerde functie. Daarbij is in aanmerking genomen dat de in het functieprofiel opgenomen competenties zijn verwerkt in een scoreformulier en dat niet is gebleken dat appellant niet op basis hiervan is beoordeeld. Ook zijn er geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de minister de vooraf bepaalde procedure niet zou hebben gevolgd.
Het standpunt van appellant
4. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat bij de sollicitatieprocedure andere eisen zijn gehanteerd dan opgenomen in de vacature. Daarnaast ontbreekt een goede motivatie voor de afwijzing.

Het oordeel van de Raad

5.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.2.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde is, is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. [1]
5.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak voldoende besproken en toereikend gemotiveerd verworpen waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de hierop betrekking hebbende overwegingen en neemt die over. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
5.4.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar een vergadering in het voorjaar 2019, waarin ter sprake zou zijn gekomen dat bij de selectieronde andere opleidingseisen zouden zijn gehanteerd dan die in de vacaturetekst waren opgenomen. Uit de stukken blijkt echter dat de afwijzing is gebaseerd op het niet-voldoen aan de vereiste, belangrijke kernkwaliteiten. Zo werden bij appellant zijn omgevingsbewustzijn, overtuigingskracht en helicopterview als onvoldoende beoordeeld. De Raad heeft geen aanwijzing gevonden dat de afwijzing zou zijn gelegen in het opleidingsniveau. Voor zover appellant stelt dat hij onvoldoende op de hoogte zou zijn gesteld van de reden van de afwijzing van zijn sollicitatie volgt de Raad hem daarin niet. In het besluit van 8 november 2018 is uitdrukkelijk vermeld dat appellant voor een nadere motivering van de afwijzing zich onder meer kan wenden tot het hoofd van de recherche. Dat heeft appellant niet gedaan. Vervolgens heeft tijdens de bezwaarprocedure alsnog een gesprek plaatsgevonden tussen het hoofd van de recherche en appellant waarbij de afwijzing nader is toegelicht. Dat het gesprek bij appellant niet heeft geleid tot andere inzichten maakt niet dat hij niet of onvoldoende op de hoogte zou zijn geweest van de reden van de afwijzing.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de sollicitatie van appellant in 2018 naar de door hem geambieerde functie in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) N. El Khabazi

Voetnoten

1.Uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576.