In deze zaak gaat het om een beroep van appellant tegen de opschorting van zijn recht op bijstand. De rechtbank heeft dat beroep niet-ontvankelijk verklaard met als reden dat appellant geen belang heeft bij een beoordeling van het beroep, omdat de bijstand is ingetrokken met ingang van de datum van opschorting en dat intrekkingsbesluit in rechte vaststaat. Appellant betwist dat laatste. Hij stelt dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekkingsbesluit. De Raad volgt appellant hierin en het hoger beroep slaagt daarom. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar laat vervolgens het opschortingsbesluit toch in stand. De reden daarvan is dat aannemelijk is dat appellant de niet-aangetekend verzonden uitnodiging om met bepaalde stukken op gesprek te komen wel tijdig heeft ontvangen. Hij heeft de ontvangst van die uitnodiging namelijk niet geloofwaardig betwist. Omdat appellant niet voor het gesprek is verschenen kon het college het recht op bijstand opschorten.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 februari 2025. Appellant is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door [X] en [Y]. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat het bezwaar alleen was gericht tegen het opschortingsbesluit en dat het intrekkingsbesluit dus in rechte vaststond. Dit betekent dat appellant wel een procesbelang had bij het beroep tegen het opschortingsbesluit. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waardoor de opschorting van het recht op bijstand per 6 januari 2022 in stand blijft.