ECLI:NL:CRVB:2025:536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/1113 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WIA-uitkering aan appellante, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 februari 2021 heeft vastgesteld op 61,43%. Appellante is van mening dat zij volledig arbeidsongeschikt is, maar de Centrale Raad van Beroep volgt dit standpunt niet. De Raad oordeelt dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De rechtbank Noord-Holland had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de werkzaamheden van appellante passend waren en dat het salaris representatief was voor haar resterende verdiencapaciteit. Het Uwv heeft daarop een herbeoordeling uitgevoerd, waarbij de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot de conclusie kwam dat appellante voor 61,43% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard, waardoor dit besluit in stand bleef. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat haar procesrechten zijn geschonden. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

24/1113 WIA
Datum uitspraak: 2 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 april 2024, 22/1542 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Gemeente Haarlem (werkgever)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 2 februari 2021 terecht heeft vastgesteld op 61,43%. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D.E. de Hoop, hoger beroep ingesteld.
Namens werkgever heeft [gemachtigde 1] , hoger beroep ingesteld, behandeld onder nummer 24/1162 WIA.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaken 24/1113 WIA en 24/1162 WIA gevoegd behandeld op een zitting van 19 februari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Hoop. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. Namens werkgever zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] . In de zaak 24/1162 WIA is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als [naam functie] voor 24 uur per week bij werkgever en als onderwijsassistent voor 19 uur per week bij Stichting [naam stichting] . Op 5 februari 2019 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 18 maart 2021. De arbeidsdeskundige heeft geen theoretische voorbeelden kunnen vinden van algemeen gangbaar passend werk. Verder heeft hij vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar functie als [naam functie], maar wel geschikt is voor de functie van medewerker balie bij haar werkgever. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens door een zogenaamde praktische schatting een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 52,60%. Het Uwv heeft bij besluit van 4 mei 2021 aan appellante met ingang van 2 februari 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 11 februari 2022 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft op 12 januari 2024 een tussenuitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de door appellante laatstelijk verrichte werkzaamheden passend voor haar waren en dat het salaris dat zij daarvoor ontving representatief was voor haar resterende verdiencapaciteit. Omdat over de exacte aard en omvang van de werkzaamheden van appellante onduidelijkheid bestaat, had het Uwv niet zonder nader onderzoek, zonder bronvermelding en zonder concreet inzicht te geven in de weging van de feiten, kunnen vaststellen of de werkzaamheden in de andere functie (medewerker balie beperkt) voor appellante passend zijn en evenmin of de verdiensten daaruit representatief zijn voor haar resterende verdiencapaciteit. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft het Uwv daarom de opdracht gegeven dit gebrek te herstellen door de praktische schatting nader te motiveren of een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.2.
Bij besluit van 30 januari 2024 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit II) genomen. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 24 januari 2024 geconcludeerd dat zij niet meer kan vaststellen welke werkzaamheden appellante precies verrichtte op 2 februari 2021. Zij heeft daarom de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op basis van theoretische functies en berekend dat appellante per 2 februari 2021 voor 61,43% arbeidsongeschikt is.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit I gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard en daarmee dit bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daarnaast het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en het Uwv opgedragen het griffierecht van appellante te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv met bestreden besluit II en het daaraan ten grondslag liggende nieuwe onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de gebreken heeft hersteld en overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep helder en duidelijk heeft gemotiveerd hoe zij tot een theoretische schatting is gekomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft, onder verwijzing naar de gronden in beroep, aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank niet deugdelijk is gemotiveerd en dat de rechtbank niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de aanvullende gronden van appellante moeten worden gepasseerd. Met name acht appellante van belang dat de arbeidsdeskundige al een theoretische schatting heeft uitgevoerd op 3 mei 2021, waarop het Uwv had moeten terugvallen indien praktisch schatten niet mogelijk bleek. Daarnaast is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden en is appellante geschaad in haar processuele belangen. Appellante is door de rechtbank niet in kennis gesteld van het standpunt van het Uwv en heeft hierop niet kunnen reageren mede omdat de rechtbank de zaak heeft afgehandeld zonder een tweede zitting.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank bestreden besluit II terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Dit arbeidskundig onderzoek wordt hieronder besproken.
4.1.2.
Op grond van artikel 9, aanhef en onderdeel h, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt bij de bepaling van wat iemand nog met arbeid kan verdienen in afwijking van de onderdelen b en f uitgegaan van de arbeid die feitelijk wordt verricht – de praktische schatting – , mits dit leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan de met toepassing van onderdeel a en artikel 10 – de theoretische schatting op basis van geselecteerde functies – vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
4.1.3.
Volgens vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraak van de Raad van 18 maart 2011 [1] , is voor een praktische schatting van belang of de betreffende werkzaamheden passend kunnen worden geacht voor betrokkene en, daarmee samenhangend, of de genoten verdiensten als representatief voor de resterende verdiencapaciteit kunnen worden aangemerkt. Bij dit laatste speelt ook de duurzaamheid van de arbeidsverrichting een rol.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv met bestreden besluit II en het daaraan ten grondslag liggende nieuwe onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de door de rechtbank geconstateerde gebreken heeft hersteld. Zoals volgt uit 2.1 heeft de rechtbank verzocht om een nadere motivering of een nieuwe beslissing op bezwaar. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat de praktische schatting niet nader kan worden gemotiveerd en dat zij daarom tot een theoretische schatting is gekomen met een nieuwe beslissing op bezwaar tot gevolg. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan worden gevolgd in haar motivering dat nader onderzoek niet tot meer duidelijkheid over de verrichtte arbeid zal leiden. Appellante en werkgever blijven verdeeld over welke functie en welke werkzaamheden appellante precies uitvoerde op de datum in geding. De gedingstukken geven hierover ook geen uitsluitsel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is daarom terecht teruggevallen op de hoofdregel dat op grond van een theoretische schatting de mate van arbeidsongeschiktheid wordt bepaald. Appellante en werkgever hebben tegen de geselecteerde functies geen beroepsgronden aangevoerd. Aan vorenstaande wordt toegevoegd dat appellante en werkgever zich ter zitting van de Raad op het standpunt hebben gesteld dat, achteraf bezien, en zo volgt ook uit de nog door werkgever ingediende stukken, zowel de functie van [naam functie] als de functie van medewerker balie niet passend is voor appellante.
4.3.
Anders dan appellante en werkgever hebben betoogd, volgt uit vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 20 december 2018 [2] en 13 december 2024 [3] , dat het Uwv te allen tijde bevoegd is een herbeoordeling te verrichten van het recht op een WIAuitkering. Daarmee is gegeven dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw een theoretische schatting mocht verrichten en niet hoefde aan te sluiten bij de bevindingen van de primaire arbeidsdeskundige.
4.4.
Appellante heeft verder aangevoerd dat zij in haar belangen is geschaad omdat het beginsel van hoor en wederhoor niet is toegepast. Zij heeft niet kunnen reageren op de brieven van het Uwv van 7 maart 2024 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 maart 2024. Uit het procesdossier blijkt niet dat deze stukken na ontvangst door de rechtbank aan appellante zijn toegezonden. De Raad acht deze handelwijze van de rechtbank strijdig met beginselen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, uit welke beginselen voortvloeit dat partijen kennis moeten kunnen nemen van de inhoud van processtukken die de rechter bij zijn oordeelsvorming wenst te betrekken. Derhalve is sprake van een inbreuk op de uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden voortvloeiende elementaire eisen van een eerlijk proces. De beroepsgrond van appellante dat de rechtbank, door het in beroep niet toesturen aan haar van de reactie van het Uwv en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor heeft gehandeld, slaagt. Appellante heeft echter in hoger beroep gelegenheid gehad om (alsnog) op de reactie van het Uwv te reageren, zodat aannemelijk is dat appellante daardoor niet is benadeeld. Het gebrek zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), worden gepasseerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 61,43% in stand blijft.
6. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 907,-). Ook moet het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 138,- vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.814, -;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 18 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8481.
2.CRvB 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4301.
3.CRvB 13 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2357.