In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2025, met zaaknummer 23/2319 WLZ, is het hoger beroep van appellante gegrond verklaard. De Raad oordeelt dat het Zorgkantoor Midden-IJssel de gevolgen van een ondeugdelijke controle voorafgaand aan betalingen uit een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) niet volledig op appellante mag afwentelen. Appellante had in strijd met de regels meer dan veertig uur per week per zorgverlener gedeclareerd, maar het zorgkantoor had deze fouten kunnen detecteren en corrigeren voordat betalingen plaatsvonden. De Raad acht het redelijk dat appellante slechts voor de helft verantwoordelijk wordt gehouden voor de ontstane situatie, wat leidt tot een lagere vaststelling van het pgb en een gedeeltelijke terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag.
Het procesverloop toont aan dat appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 31 januari 2025, waar appellante en haar advocaat aanwezig waren, terwijl het zorgkantoor werd vertegenwoordigd door mr. M. van Dijk. De Raad concludeert dat de controle door de Sociale verzekeringsbank (Svb) ondeugdelijk was, omdat deze niet heeft vastgesteld dat appellante te veel uren declareerde. Hierdoor is het zorgkantoor niet bevoegd om de gevolgen van deze controle volledig op appellante af te wentelen. De Raad herroept het besluit van het zorgkantoor en stelt het pgb voor 2021 vast op € 73.973,44, met een terugvordering van € 1.920,-. Tevens wordt het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.922,- bedragen.